Annotatie
24 januari 2018
Rechtspraak
Kroongetuige.
De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie onder meer de voortgezette handeling van het medeplegen van de voorbereiding van moord en het medeplegen van uitlokking van poging tot moord, is bewezenverklaard, over het oordeel van het hof met betrekking tot de rechtmatigheid van de afspraak als bedoeld in artikel 226g Sv met de getuige en de betrouwbaarheid van diens verklaringen. Het hof heeft voor zover van belang, overwogen dat op 22 juni 2011 op de voet van artikel 226g Sv een overeenkomst is gesloten tussen de Staat der Nederlanden en de kroongetuige. In deze overeenkomst heeft de getuige zich verplicht tot het afleggen van verklaringen over een aantal strafbare feiten. Namens de Staat heeft de officier van justitie zich verbonden tot een vermindering van de strafeis tegen de getuige in diens strafzaak. Het uitgangspunt van de wettelijke regeling met betrekking tot de getuige aan wie toezeggingen zijn gedaan, zoals bedoeld in artikel 226g Sv, is dat de verklaring van een dergelijke getuige slechts tot het bewijs mag bijdragen, indien de afspraak rechtmatig wordt beoordeeld. De advocaten-generaal hebben, onder verwijzing naar hetgeen door de rechtbank is overwogen, geconcludeerd dat de overeenkomst rechtmatig is. De verdediging heeft de rechtmatigheid van de overeenkomst niet betwist.
Het hof stelt vast dat de strafbare feiten waarover de getuige zich bereid en in staat heeft verklaard verklaringen af te leggen onder meer betroffen: een poging tot moord, het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en brandstichtingen met gemeen gevaar voor goederen. Het betreft derhalve misdrijven als bedoeld in artikel 226g Sv. Het hof stelt voorts vast dat, bij afweging van het belang van enerzijds de aard en ernst van de feiten waarover de getuige kon verklaren en het belang van de verkrijging van die verklaring en anderzijds het gewicht van de toezegging aan de getuige, de afspraak voldeed aan de eisen van proportionaliteit. Voorts is aannemelijk dat de feiten waarover de getuige kon verklaren niet met andere opsporingsmiddelen konden worden opgespoord of vervolgd. De officier van justitie heeft dan ook tot het oordeel kunnen komen dat de afspraak noodzakelijk was voor de opsporing. Ook heeft de officier van justitie kunnen oordelen dat de getuigenverklaring niet zonder de toezegging kon worden verkregen. Mede gelet op de vereisten als neergelegd in de Aanwijzing Toezegging aan getuigen in strafzaken, heeft de officier van justitie op goede gronden tot de afspraak kunnen komen. Het hof acht de overeenkomst rechtmatig en is voorts van oordeel dat de verklaringen van de getuige voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu het hof deze verklaringen betrouwbaar acht. Daarbij is in het bijzonder van belang dat de getuige consistente verklaringen heeft afgelegd, die voor een groot deel (telkens) bevestiging vinden in technische bevindingen, aangiften en in de verklaringen van medeverdachten.
De Hoge Raad overweegt dat de klachten zich voor gezamenlijke bespreking lenen. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 226g lid 1, 2 en 3 Sv, artikel 226h lid 3 Sv en artikel 360 lid 2 en 4 Sv en de relevante passages uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 12 mei 2005, de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken, Stb. 2005, 254 (Kamerstukken II 1998/99, 26294, 3, p. 9, 16-18), dat bij de beoordeling van de klachten voorop moet worden gesteld dat ingevolge het ook in hoger beroep toepasselijke artikel 360 lid 2 en 4 Sv de rechter het gebruik voor het bewijs van de verklaring van een getuige met wie op grond van artikel 226h lid 3 Sv door de officier van justitie een afspraak is gemaakt, op straffe van nietigheid behoort nader te motiveren. Dit betekent dat de rechter ervan blijk dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring te hebben onderzocht. De Hoge Raad overweegt, mede gelet op de wetsgeschiedenis, dat de in artikel 360 lid 2 Sv bedoelde motiveringsverplichting zich niet uitstrekt tot het oordeel van de rechter omtrent de rechtmatigheid van de afspraak als bedoeld in artikel 226g lid 2 Sv. Reeds in het gebruik van de verklaring van de getuige met wie de afspraak is gemaakt, voor het bewijs ligt besloten dat de rechter niet tot een andersluidend oordeel ter zake van de rechtmatigheid is gekomen dan in de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 226h lid 3 Sv is vervat. Dat laat onverlet dat indien de rechter afwijkt van een door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de rechtmatigheid van die afspraak, hij gehouden is in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid op grond van artikel 359 lid 2 tweede volzin Sv. De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens de overwegingen heeft geoordeeld dat de verklaringen van de getuige voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de inhoud hiervan consistent is en voor een groot deel bevestiging vindt in technische bevindingen aangiften, en de verklaringen van medeverdachten. De Hoge Raad oordeelt dat het hof hiermee toereikend tot uitdrukking heeft gebracht dat en waarom het de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuige betrouwbaar acht. Voorts heeft het hof, mede in aanmerking genomen dat het heeft vastgesteld dat de verdediging in hoger beroep de rechtmatigheid van de afspraak met de kroongetuige niet heeft betwist, zijn oordeel over de rechtmatigheid niet onbegrijpelijk gemotiveerd.