Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
9 december 2016

Rechtspraak

Steken in steekwerend vest poging tot doodslag.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie poging doodslag is bewezenverklaard, over de motivering van de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte op de dood van slachtoffer. De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met kracht met een mes in de buikstreek heeft gestoken. Daaruit heeft het hof afgeleid dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van slachtoffer had, nu het met kracht met een mes steken in de buikstreek, waar zich vitale organen bevinden, een aanmerkelijke kans op de dood oplevert en de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De Hoge Raad oordeelt dat die overweging niet van een onjuiste opvatting getuigt en niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt dat de enkele omstandigheid dat – naar ten verwere is aangevoerd – de toegebrachte verwonding nadien niet levensbedreigend bleek te zijn omdat het slachtoffer op het moment van steken een steekwerend vest droeg, reeds omdat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met zodanige kracht heeft gestoken dat het steekwerende vest door de messteek is doorboord, niet leidt tot een ander oordeel. De Hoge Raad overweegt overigens dat de opvatting dat zo’n bijzondere omstandigheid als het dragen van een steekwerend vest niet onverenigbaar met de voor een poging toereikende vaststelling dat het met kracht steken van een mes in de buikstreek normaal gesproken een aanmerkelijke kans op de dood doet ontstaan, gelet op het (toekomstgerichte) karakter van een poging, in haar algemeenheid onjuist is.