Annotatie
12 oktober 2017
Rechtspraak
Profijtontneming behandeling achter gesloten deuren.
De verdediging klaagt namens de betrokkene, ten aanzien van wie is bewezenverklaard dat hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen voor medeplegen opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B Opiumwet gegeven verbod, dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en naar aanleiding daarvan gedane uitspraak in de ontnemingszaak nietig zijn, omdat het onderzoek ter terechtzitting niet in het openbaar is geschied. Het hof heeft in de uitspraak opgenomen dat de betrokkene op 12 juni 1996 is geboren. De Hoge Raad overweegt dat bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 10 december 1992, Stb. 1993, 11, inhoudt dat de procedure ter behandeling van en beslissing op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet een op zichzelf staande procedure vormt, doch slechts kan worden ingesteld als sequeel van een strafvervolging en dat deze moet worden gezien als een van de aanvankelijke strafvervolging afgesplitste procesgang, niet als een toevoeging daaraan. De Hoge Raad haalt een overweging uit die memorie van toelichting (Kamerstukken II 1989/90, 21504, 3, p. 39) aan en overweegt dat het voorschrift van artikel 495b lid 1 Sv, in verbinding met artikel 488 lid 2 Sv, ingevolge hetwelk als uitgangspunt geldt dat een zaak ter terechtzitting met gesloten deuren wordt behandeld indien de verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is gegeven ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de jeugdige. Het vormt dus een in het belang van de jeugdige geschapen uitzondering op de ook in artikel 6 lid 1 EVRM vervatte hoofdregel dat de behandeling van een strafzaak in het openbaar geschiedt. De Hoge Raad oordeelt, gelet hierop, dat ook een vordering van het Openbaar Ministerie als bedoeld in artikel 36e Sr ter terechtzitting achter gesloten deuren dient te worden behandeld indien de betrokkene ten tijde van het bewezenverklaarde feit dat aanleiding heeft gegeven tot de ontnemingsvordering de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de zaak achter gesloten deuren moest worden behandeld niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, nu uit de bestreden uitspraak blijkt dat de betrokkene ten tijde van de bewezenverklaarde feiten die aanleiding hebben gegeven tot de ontnemingsvordering de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.