Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
16 januari 2018

Rechtspraak

Oplichting verzekeringsmaatschappij (poging) witwassen.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie opzetheling, witwassen en medeplegen witwassen en ‘medeplegen van een poging tot opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken’, is bewezenverklaard, onder meer dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring genoemde schilderijen een voor bewezenverklaring van de op artikel 416 Sr en/of artikel 420bis Sr toegesneden ten laste gelegde feiten vereiste criminele herkomst hadden. Het hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring genoemde schilderijen ‘van misdrijf afkomstig waren’, omdat de aanwezigheid van de schilderijen bij de verdachte van meet af aan in ‘direct causaal verband’ stond met oplichting van de verzekeringsmaatschappij door betrokkene, en dat daaraan niet afdoet dat de verzekeringsfraude eerst is gepleegd (kort) na de overdracht van de schilderijen aan de verdachte en dat slechts de schade-uitkering het product van die verzekeringsfraude is.

De Hoge Raad overweegt na het aanhalen van artikel 416 en 420bis lid 1 Sr, dat het hof met  verzekeringsfraude kennelijk het oog heeft op voornoemde oplichting van de verzekeringsmaatschappij. De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad overweegt daartoe dat goederen of voorwerpen immers in beginsel slechts kunnen worden aangemerkt als ‘door misdrijf verkregen’ als bedoeld in artikel 416 Sr respectievelijk ‘uit enig misdrijf afkomstig’ als bedoeld in artikel 420bis Sr, indien deze zijn verkregen door respectievelijk afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in artikel 416 Sr respectievelijk artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen (vgl. met betrekking tot artikel 420bis en 420quater Sr ECLI:NL:HR:2014:3046). (Zie ook SR 2018-0009 en SR 2018-0010.)