Annotatie
17 juni 2016
Rechtspraak
Afwijzing getuigenverzoek.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie vernieling is bewezenverklaard, over de afwijzing door het hof van het door de verdachte gedane verzoek tot het horen van een tweetal ter terechtzitting meegebrachte getuigen. Het hof heeft op het onderzoek ter zitting medegedeeld dat door de verdachte een verzoek gedaan is tot het horen van getuigen en dat de advocaat-generaal het noodzakelijk acht om de door de verdachte opgegeven getuigen te horen. Zij kunnen licht werpen op datgene wat er gebeurd is. De voorzitter deelt als beslissing mee dat het verzoek van de verdachte bij brief na de tweewekentermijn is binnengekomen. Daarom moet het verzoek worden beoordeeld op basis van het noodzaakscriterium. Het horen van de getuigen acht het hof niet noodzakelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet weet of zijn zoon daadwerkelijk iets gezien heeft. De vrouw van verdachte heeft alleen wat geroepen, maar was er verder ook niet bij aanwezig. De Hoge Raad overweegt dat van het horen van de getuigen van wier aanwezigheid mededeling is gedaan bij de (hernieuwde) aanvang respectievelijk hervatting van het onderzoek, slechts kan worden afgezien (i) met toestemming van de officier van justitie en de verdediging, of (ii) indien die procespartijen niet instemmen met het afzien van het horen, op de gronden die zijn genoemd in artikel 288 lid 1 onder b en c Sv te weten dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen, dan wel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het Openbaar Ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad. Ingevolge de schakelbepaling van artikel 415 Sv zijn onder meer artikel 287-288 Sv van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding voor het gerechtshof (vgl. ECLI:NL:HR:2014:1496, r.o. 2.12 en 2.36-2.37). De Hoge Raad oordeelt dat de voorzitter blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof de aldaar verschenen echtgenote en zoon van de verdachte aangemerkt als ter terechtzitting meegebrachte getuigen. Het hof heeft afgezien van het horen van deze getuigen zonder in de motivering van zijn beslissing kenbaar aandacht te besteden aan de in artikel 288 lid 1 onder b en c Sv genoemde gronden. De afwijzing van het verzoek van de verdachte tot het horen van deze getuigen is dan ook niet begrijpelijk gemotiveerd.