Annotatie
6 december 2017
Rechtspraak
Afwijzing verzoek tot terugwijzing.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie in eerste aanleg diefstal is bewezenverklaard, over de niet-ontvankelijkheidsverklaring in het hoger beroep. Het hof heeft daartoe overwogen dat de verdachte bij vonnis op 28 juli 2015 op tegenspraak is veroordeeld. De verdachte heeft door middel van een schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 1 sub b Sv hoger beroep doen instellen. De machtiging voor deze volmacht is op 13 augustus 2015 door de verdachte ondertekend, waardoor de verdachte niet binnen veertien dagen hoger beroep heeft ingesteld, maar eerst op 14 augustus 2015. Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld, zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 450 Sv, zoals dat luidde ten tijde van het instellen van het hoger beroep, dat ingevolge artikel 450 lid 1 aanhef en onder b Sv het aanwenden van een rechtsmiddel (ook) kan geschieden door een vertegenwoordiger van de verdachte die daartoe persoonlijk door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht is gemachtigd. Die aldus gemachtigde vertegenwoordiger van de verdachte dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar die volmacht over te leggen. Is deze niet in het bezit van een volmacht dan zal het opmaken van een akte achterwege dienen te blijven. Overigens ligt in een dergelijk geval waarin de gemachtigde vertegenwoordiger ter griffie verschijnt, het op de weg van de griffieambtenaar hem te wijzen op het vereiste van een bijzondere volmacht en de daaraan te stellen eisen, waarbij alsnog de gelegenheid dient te worden geboden om een dergelijke volmacht tijdig ter griffie over te leggen. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon ter griffie wordt overlegd (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BM2496). De Hoge Raad oordeelt, gelet hierop en in aanmerking genomen de feitelijke gang van zaken, dat het oordeel van het hof dat het hoger beroep niet op de juiste wijze tijdig is aangewend en dat de verdachte om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en ook niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad merkt daarbij nog op dat, anders dan de klacht tot uitgangspunt neemt, in dit verband niet relevant is of de verdachte of een door hem op de voet van artikel 279 Sv gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en deze aldaar heeft verklaard dat de verdachte de wens had om op rechtsgeldige wijze hoger beroep in te stellen; die omstandigheid is immers specifiek van belang bij een onvolkomen volmacht door advocaten die, anders dan bijzonder gemachtigden, wel hoger beroep door middel van een schriftelijke volmacht kunnen instellen (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV6999). Opmerking verdient bovendien dat de genoemde informatieplicht voor de griffie beperkt is tot een geval waarin de bijzonder gevolmachtigde ter griffie verschijnt.