Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
1 november 2017

Rechtspraak

Virtueel chatcontact en artikel 240a Sr.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie onder meer het aanbieden van schadelijke afbeeldingen aan jeugdigen is bewezenverklaard, dat het hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als – kort gezegd – het ‘vertonen’ van een afbeelding als bedoeld in artikel 240a Sr. Het voert daartoe aan dat virtueel chatcontact niet onder het bereik van genoemde bepaling valt. Het hof heeft ten aanzien van de kwalificatie overwogen dat is aangevoerd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, nu het virtuele chatcontact zoals hier het geval was niet onder het bereik van artikel 140a Sv (de Hoge Raad begrijpt: artikel 240a Sr) valt. Het hof heeft voorts overwogen dat dit artikel in het leven is geroepen met als doel personen beneden de leeftijd van 16 jaar te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding die het gevolg kan zijn van de confrontatie met dergelijke beelden. De wil van de betrokken jeugdige is daarbij niet van belang. Gelet op het daadwerkelijke contact tussen de verzender en de ontvanger op programma’s zoals WhatsApp, is naar het oordeel van het hof geen reden om aan te nemen dat deze gedraging niet onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt.

De Hoge Raad oordeelt na het aanhalen van artikel 240a Sr en de relevante passages uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 240a Sr (Kamerstukken II 1999/00, 26841, 3, p. 10 en Kamerstukken II 1999/00, 26841, 5, p. 27) dat het oordeel van het hof dat, gelet op het daadwerkelijke contact tussen de verzender en ontvanger op programma’s zoals WhatsApp, sprake is van ‘vertonen’ in de zin van artikel 240a Sr, derhalve juist is.