Annotatie
16 mei 2017
Rechtspraak
Immuniteit ten aanzien van beledigende uitlatingen door fractievoorzitter.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie eenvoudige belediging is bewezenverklaard, dat het hof ten onrechte althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Het voert daartoe aan dat de verdachte krachtens de Gemeentewet (hierna: Gemw) immuniteit bezat ten aanzien van de door haar gedane, in de tenlastelegging omschreven beledigende uitlatingen. Het hof heeft daartoe overwogen dat uit het onderliggende strafdossier blijkt dat een vergadering heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de gang van zaken rondom de aanstelling van de nieuwe griffier van de gemeente Alphen aan de Rijn en diens functioneren, bij welke vergadering een zestal leden van de gemeenteraad aanwezig waren, te weten twee van de drie leden, waaronder de voorzitster, van de door die raad ingestelde werkgeverscommissie en de voorzitters van vier fracties die kritiek op (de aanstelling van) de griffier hadden. Omtrent de aard van die vergadering zijn de navolgende – door het hof in dit verband van belang geachte – verklaringen afgelegd. Het hof overweegt, na het aanhalen van de verklaringen, dat daaruit naar voren komt dat genoemd overleg een informeel karakter had, zonder voorzitter en zonder notulist, dat dit overleg heeft plaatsgevonden bij gelegenheid van een vergadering van de fractievoorzitters van de partijen die zich kritisch ten opzichte van (de aanstelling van) de griffier hadden opgesteld, dat die vergadering op initiatief van een van die fractievoorzitters was belegd en dat op uitnodiging van die initiatiefnemer de voorzitster van de werkgeverscommissie alsmede – op uitnodiging althans met instemming van de initiatiefnemer – een van de andere leden van die commissie bij deze vergadering van fractievoorzitters tegenwoordig zijn geweest. Dat in aanmerking genomen, oordeelt het hof dat de betreffende vergadering niet valt aan te merken als een vergadering van een bestuurscommissie, als bedoeld in artikel 83 lid 4 Gemw. De verdachte kan derhalve aan die bepaling – waarin onder meer artikel 22 Gemw op een vergadering van een bestuurscommissie van overeenkomstige toepassing wordt verklaard – geen immuniteit ontlenen voor uitlatingen die zij tijdens de vergadering van 16 juli 2014 heeft gedaan. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 22 Gemw en artikel 83 lid 1 Gemw, en de relevante passages uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot invoering van artikel 22 Gemw (Kamerstukken II 1985/86, 19403, 3, p. 81), de relevante passages uit de memorie van toelichting met betrekking tot artikel 83 lid 1 Gemw bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van de Wet dualisering gemeentebestuur (Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 75) en artikel 1 aanhef en onder c Verordening werkgeverscommissie griffie(r) Alphen aan den Rijn, Gemeenteblad Alphen aan den Rijn 2014/7950, dat de bescherming tegen vervolgingen in rechte die artikel 22 Gemw aan een gemeenteraadslid biedt, zich niet uitstrekt tot andere handelingen dan die welke in die wettelijke bepaling worden genoemd (ECLI:NL:HR:1983:AD2221). Mede gelet op de wetgeschiedenis heeft hetzelfde te gelden met betrekking tot de bescherming tegen vervolging in recht die artikel 83 lid 4 jo. 22 Gemw aan een lid van een door de gemeenteraad ingestelde bestuurscommissie en aan andere deelnemers aan de beraadslagingen van zo een commissie biedt. De Hoge Raad overweegt dat de klacht op de stelling berust dat de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen zijn gedaan tijdens een vergadering van de Werkgeverscommissie van de gemeente Alphen aan den Rijn. De Hoge Raad oordeelt dat het op de vaststellingen van het hof gebaseerde oordeel dat voormeld overleg niet kan worden aangemerkt als een vergadering van een bestuurscommissie, als bedoeld in artikel 83 lid 4 Gemw – en dat de verdachte derhalve, aan het in die bepaling van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 22 Gemw, geen immuniteit kan ontlenen voor uitlatingen die zij tijdens dat overleg heeft gedaan – niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd is.