Annotatie
10 juni 2016
Rechtspraak
Overzichtsarrest artikel 80a RO.
De Hoge Raad overweegt dat artikel 80a lid 1 RO de Hoge Raad de bevoegdheid geeft om – gehoord de procureur-generaal – een ingesteld beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van deze bepaling op 1 juli 2012 heeft de Hoge Raad in ECLI:NL:HR:2012:BX0146, ECLI:NL:HR:2012:BX0129, ECLI:NL:HR:2012:BX7004 en ECLI:NL:HR:2012:BX0132 enkele aspecten van die toen nieuwe voorziening behandeld en enige vragen beantwoord die zij oproept. Daarbij is toen aangetekend dat de cruciale vraag wanneer sprake is van klachten in de zin van artikel 80a lid 1 RO zich niet leende voor een uitputtende en min of meer definitieve beantwoording. Daaraan is toegevoegd dat te verwachten viel dat de door artikel 80a RO geïntroduceerde ‘selectie aan de poort’ zich gaandeweg zal ontwikkelen. Dit arrest actualiseert die arresten uit 2012. De na 2012 gewezen arresten waarin gemotiveerd is beslist dat het beroep zich leent voor afdoening op de voet van artikel 80a RO, kunnen enigszins themagewijs worden gerubriceerd. Die rubricering kan niet anders dan grof zijn omdat de grenzen vaak niet scherp te trekken zijn. In dat verband moet worden benadrukt dat het oordeel over voldoende belang en over de toepassing van artikel 80a RO vaak sterk wordt bepaald door de bijzondere omstandigheden van het geval, zodat algemene regels zich moeilijk laten formuleren. Een typerend voorbeeld daarvan is ECLI:NL:HR:2015:1783. Vooral bij bewijsdefecten doet zich regelmatig de vraag voor of zij van dien aard zijn dat zij moeten leiden tot cassatie of dat zij met toepassing van artikel 80a RO kunnen worden gepasseerd. In de eerste plaats kan worden gewezen op een aantal arresten over de toepassing van artikel 80a RO die een zaakoverstijgende betekenis hebben. a. In ECLI:NL:HR:2015:96 is geoordeeld dat tekst noch strekking van artikel 80a RO zich ertegen verzet dat het Parket bij de Hoge Raad afziet van het innemen van een standpunt over de toepassing van deze bepaling en dat het voorschrift van artikel 439 lid 1 Sv dat de P-G een op schrift gestelde conclusie neemt, daaraan niet in de weg staat. Dit heeft tot gevolg dat in die gevallen waarin het Parket afziet van het innemen van een standpunt over de toepassing van artikel 80a RO (of mondeling het standpunt inneemt dat artikel 80a RO kan worden toegepast) en dus niet een op schrift gestelde conclusie neemt waarvan ingevolge artikel 439 lid 3 Sv een afschrift aan de raadsman wordt toegezonden, voor schriftelijk commentaar op de conclusie als bedoeld in artikel 439 lid 5 Sv geen plaats is. b. In ECLI:NL:HR:2013:1968 heeft de Hoge Raad zijn eerdere oordeel herhaald en vervolgens nader gemotiveerd waarom hij niet kan toekomen aan een beoordeling van rechtspunten betreffende de vordering van de benadeelde partij in het geval dat artikel 80a RO in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte en/of het Openbaar Ministerie. c. In ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, ECLI:NL:HR:2012:BW1478 en ECLI:NL:HR:2013:1968 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat het instellen van cassatieberoep niet de enige manier behoeft te zijn om misslagen in de bestreden uitspraak te herstellen. Dat is in het bijzonder het geval als het gaat om ‘een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten’. Deze wijze van herstel van ‘een onmiddellijk kenbare fout, verschrijving of verrekening’ verdient in voorkomende gevallen de voorkeur. Zo'n herstelarrest is ook de aangewezen weg ingeval de rechter heeft verzuimd toepassing te geven aan de in artikel 27 Sr bedoelde aftrek. Ook bij bijvoorbeeld een evidente misslag in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel (vgl. ECLI:NL:HR:2015:2634) of het verzuim in het dictum te vermelden dat de in artikel 14d lid 2 Sr bedoelde opdracht inzake reclasseringstoezicht en -begeleiding is gegeven (vgl. ECLI:NL:HR:2016:15), ligt een verzoek om een herstelbeslissing meer voor de hand dan het instellen van een rechtsmiddel. In dat verband moet worden gewezen op ECLI:NL:HR:2016:251. d. Zaakoverstijgend is ook ECLI:NL:HR:2014:1496 over verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen. Daarin is onder meer overwogen dat met inachtneming van de uit artikel 80a RO voortvloeiende terughoudendheid bij de toetsing in cassatie in gevallen waarin het belang bij vernietiging niet evident is, die toetsing zich zal concentreren op de vraag of de beslissing van de feitenrechter ten aanzien van het al dan niet oproepen onderscheidenlijk horen van getuigen begrijpelijk is. Daarbij is aangetekend dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Daaraan is naar aanleiding van ECLI:NL:PHR:2015:1354 toegevoegd:
‘dat bij de beantwoording van de vraag naar het – rechtens te respecteren – belang bij een cassatiemiddel over de afwijzing van een verzoek een getuige op te roepen dan wel te horen, onder omstandigheden ook een rol kan spelen dat onvoldoende duidelijk is welke betekenis het horen van de getuige kan hebben voor het beantwoorden van een van de vragen van art. 348 en 350 Sv. Van de verdediging kan in dergelijke gevallen worden gevergd dat zij – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie – in de cassatieschriftuur toelicht welk belang zij heeft bij een klacht over de afwijzing van het verzoek die getuige te horen.’ e. In dit kader moet voorts ECLI:NL:HR:2015:1332 worden genoemd over verzoeken tot het stellen van prejudiciële vragen in het geval van toepassing van artikel 80a en 81 RO. f. Zoals de Hoge Raad in zijn arresten van 2012 heeft opgemerkt, zal in gevallen waarin artikel 80a RO kan worden toegepast, het gebruik van het bijzondere instrument van de ambtshalve cassatie niet snel aan de orde zijn. Aan de toepassing van artikel 80a RO staat op zichzelf niet in de weg dat het Parket bij de Hoge Raad ambtshalve heeft geconcludeerd tot vernietiging, zoals wordt geïllustreerd door ECLI:NL:HR:2015:3685.
Ingevolge artikel 80a lid 1 RO kan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard op de grond dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat ‘de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden’. Het gaat dan om ‘gevallen waarin de motivering van de feitenrechter niet helemaal vlekkeloos is of waarin kleine vormfouten zijn gemaakt, die echter op de uiteindelijke beslissing niet van invloed kunnen zijn geweest’ alsmede om ‘klachten (...) waarin de duidelijke strekking van de wet of vaste rechtspraak wordt miskend’ (vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32576, 3, p. 3 en 11). In aanvulling op deze voorbeelden noemde de Hoge Raad als klachten die evident kansloos zijn en zich daarom lenen voor toepassing van artikel 80a RO, klachten die: - zijn gericht tegen andere handelingen of beslissingen dan de in artikel 78 RO genoemde, en/of - enkel vertogen van feitelijke aard behelzen, en/of - steunen op feiten die in cassatie niet vaststaan en/of waarop in feitelijke aanleg geen beroep is gedaan, en/of - berusten op een verkeerde lezing van de bestreden beslissing, en/of - een tardief verweer behelzen, en/of - betrekking hebben op bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg begane vormverzuimen waarop bij de behandeling van het appèl geen beroep is gedaan, en/of - eisen stellen die het recht niet kent, en/of - zich keren tegen een overweging ten overvloede, en/of - zijn gericht tegen een geenszins onbegrijpelijk oordeel van feitelijke aard, en/of - opkomen tegen een geenszins onbegrijpelijke motivering betreffende de verwerping van een verweer, en/of - zich keren tegen de motivering van een juist rechtsoordeel dan wel (het ontbreken van) de motivering van de verwerping van een verweer dat hoe dan ook niet kan slagen, en/of - betrekking hebben op een onmiskenbare misslag of schrijffout in de bestreden uitspraak of het proces-verbaal van de terechtzitting, en/of - opkomen tegen een geenszins onbegrijpelijk oordeel omtrent de betekening der dagvaarding en/of de ontvankelijkheid van het hoger beroep, en/of - zich keren tegen een geenszins onbegrijpelijke motivering betreffende de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen en/of deskundigen, onderscheidenlijk een verzoek met betrekking tot een tegenonderzoek dan wel een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak, en/of - blijk geven van miskenning van de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter met betrekking tot de bewijsvoering en de straftoemeting, en/of - blijk geven van miskenning van de vrijheid van de feitenrechter met betrekking tot de uitleg van verklaringen en processtukken. Aan deze lijst van voor toepassing van artikel 80a RO in aanmerking komende gevallen zijn na 2012 slechts enkele zaken, ECLI:NL:HR:2015:1238, ECLI:NL:HR:2016:516 en ECLI:NL:HR:2014:59 expliciet toegevoegd. Dat betreft gevallen waarin sprake was van: - het verzuim zich in appèl te beroepen op het ontbreken van de voor het instellen van de strafvervolging vereiste klacht; - het verzuim zich in appèl erop te beroepen dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg rechtskracht mist omdat het niet overeenkomstig artikel 327 Sv is vastgesteld en ondertekend, en dat het vonnis daarom niet (partieel) had mogen worden bevestigd; - de verkeerde lezing van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
Voorts kan ingevolge artikel 80a lid 1 RO het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard op de grond dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat ‘de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep’. Als zulke gevallen van ‘klaarblijkelijk onvoldoende belang bij het cassatieberoep’ werden reeds genoemd de cassatieberoepen tegen beslissingen die degene die het beroep heeft ingesteld niet belasten, bijvoorbeeld het beroep van een verdachte tegen de nietigverklaring van de dagvaarding of tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. In lijn daarmee is in ECLI:NL:HR:2016:289 een beroep dat strekte tot teruggave aan de klager van de onder hem in beslag genomen voorwerpen, met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard omdat die voorwerpen inmiddels aan de klager waren teruggegeven en het beslag daardoor ingevolge artikel 134 lid 2 Sv was beëindigd, terwijl het gestelde belang bij het cassatieberoep (vergoeding van de door de klager voldane eigen bijdrage ter zake van het klaagschrift) ontoereikend werd geoordeeld om te kunnen gelden als een rechtens te beschermen belang. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat verder werd gewezen op de gevallen waarin tot dan toe een verzuim tot vernietiging van de bestreden uitspraak noopte, terwijl degene die het cassatieberoep had ingesteld in wezen niet voldoende in rechte te respecteren belang had bij die vernietiging en bij een eventuele nieuwe behandeling na de terug- of verwijzing van de zaak. Van de verzuimen die vóór 1 juli 2012 grond vormden voor vernietiging, maar die zich volgens de Hoge Raad leenden voor toepassing van artikel 80a RO, werden toen genoemd: - het verzuim inzake de in artikel 27 Sr bedoelde aftrek; - het verzuim op de voet van artikel 353 Sv te beslissen over het beslag; - het verzuim inzake de vermelding van de in artikel 358 lid 4 Sv bedoelde wettelijke voorschriften; - het verzuim inzake de aanhechting van de juiste, zich in het dossier bevindende stukken aan de uitspraak, bijvoorbeeld de tenlastelegging en de vordering van het Openbaar Ministerie in verband met het voorschrift van artikel 359 lid 1 Sv; - het verzuim de zaak op de voet van artikel 495b lid 1 Sv achter gesloten deuren te behandelen, terwijl de verdachte ten tijde van die behandeling meerderjarig was.
Daaraan werd toegevoegd dat een cassatieberoep met artikel 80a RO wordt afgedaan indien dat enkel ertoe strekt te klagen dat als gevolg van het instellen van het cassatieberoep na de bestreden uitspraak de redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden, en dat dit niet anders is indien naast de klacht betreffende de redelijke termijn slechts klachten zijn voorgesteld die aan toepassing van artikel 80a RO niet in de weg staan. Op de gronden die zijn vermeld in ECLI:NL:PHR:2016:214 moet worden aangenomen dat een dergelijke toepassing van artikel 80a RO naar het oordeel van het EHRM niet in strijd is met artikel 6 EVRM. Inmiddels kunnen aan een aantal arresten de volgende gevallen worden ontleend waarin toepassing is gegeven aan artikel 80a RO vanwege klaarblijkelijk onvoldoende belang. Omdat de toepassing van artikel 80a RO vooral wordt bepaald door de bijzondere omstandigheden van het geval, worden hieronder met het oog daarop waar nodig de beslissende overwegingen geciteerd.
Betekeningsvoorschriften (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1113, ECLI:NL:HR:2016:460 en ECLI:NL:HR:2016: 624) - Nu de verdachte op de hoogte was van de terechtzitting in hoger beroep, is het belang van de verdachte bij de enkele klacht dat de bij de appèldagvaarding behorende akte van uitreiking in het ongerede is geraakt, niet evident. - Gelet op de bijzonderheden waardoor de zaak wordt gekenmerkt, is het belang van de verdachte bij zijn klacht dat de oproeping in hoger beroep niet op de juiste griffie is uitgereikt, niet evident. - Nu de naar het Bulgaarse adres van de betrokkene verzonden oproeping – kort gezegd – onbestelbaar retour is gekomen, is het belang van de betrokkene bij zijn klacht dat die oproeping niet was voorzien van de op grond van artikel 588 lid 2 Sv vereiste vertaling in de Bulgaarse taal, niet evident.
Zittingsvoorschriften (ECLI:NL:HR:2014:180, ECLI:NL:HR:2015:194 en ECLI:NL:HR:2014:1695) - Niet-naleving van artikel 322 lid 3 Sv. - Niet-beëdiging van het slachtoffer als getuige ook al had deze verklaard over meer dan alleen de gevolgen van het delict.
Beslissing op verzoeken (ECLI:NL:HR:2012:BX8075, ECLI:NL:HR:2013:BZ9992, ECLI:NL:HR:2016:465, ECLI:NL:HR:2014:2855, ECLI:NL:HR:2016:464, ECLI:NL:HR:2014:3113 en ECLI:NL:HR:2015:1783) - Beslissing op het verzoek tot het horen van getuigen die is opgenomen in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a Sv op het verkorte arrest. - Geen beslissing op het op een latere terechtzitting herhaalde doch niet nader onderbouwde verzoek tot het horen van deskundigen dat op een eerdere terechtzitting gemotiveerd was afgewezen. - Verzuim te beslissen op het verzoek tot het horen van een getuige waarover op latere terechtzittingen niet is geklaagd. - Het enkele hanteren van een onjuiste maatstaf bij de afwijzing van getuigenverzoeken. - Afwijzing van het verzoek de aangever als getuige te horen, terwijl niet wordt geklaagd over de betekenis van de eerder afgelegde en voor het bewijs gebruikte verklaring van de aangever voor de bewezenverklaring:
Kwalificatie (ECLI:NL:HR:2015:510 (vgl. ook ECLI:NL:HR:2015:511, ECLI:NL:HR:2015:941 en ECLI:NL:HR:2015:953), ECLI:NL:HR:2015:1505 en ECLI:NL:HR:2015:3486) - Meerdere strafverzwarende omstandigheden van artikel 311 lid 1 Sr waaronder ook een – wellicht ten onrechte – in aanmerking genomen omstandigheid. - Strafverzwarende omstandigheid van artikel 141 Sr is wel ter terechtzitting gebleken maar vindt geen grondslag in de bewezenverklaring.
Strafoplegging (ECLI:NL:HR:2014:3092, ECLI:NL:HR:2014:3551 (vgl. ook ECLI:NL:HR:2015:501), ECLI:NL:HR:2015:268 en ECLI:NL:HR:2014:3622) - Verzuim met betrekking tot de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn met het oog op de strafvermindering. - Samenloop (toepassing van artikel 57 in plaats van artikel 55 Sr). - Samenloop (onjuiste toepassing van artikel 57 Sr). - Niet-oplegging van een schadevergoedingsmaatregel door het hof na terugwijzing van de zaak, nadat de in de eerdere zaak opgelegde maatregel door de Hoge Raad was vernietigd.
Benadeelde partij (ECLI:NL:HR:2015:3362 en ECLI:NL:HR:2012:BY0198) - Rentevergoeding over het te betalen bedrag die niet was gevorderd maar die bij de schadevergoedingsmaatregel wel is opgelegd. - Benadeelde partij heeft ter terechtzitting niet kunnen reageren op het standpunt van het Openbaar Ministerie met betrekking tot haar vordering.
Beslissingen met betrekking tot de voorlopige hechtenis(ECLI:NL:HR:2014:1611) - Verweer dat de verdachte ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep niet op een rechtmatige titel in voorlopige hechtenis verbleef.
Beslissingen met betrekking tot het beslag (artikel 353 Sv) (ECLI:NL:HR:2013:BZ1897 (vgl. ook ECLI:NL:HR:2013:1173) en ECLI:NL:HR:2014:1610) - Verbeurdverklaring van voorwerpen die niet aan de verdachte toebehoren. - Verzuim op de voet van artikel 353 Sv een beslissing te nemen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
Beschikkingszaken en artikel 80a RO (ECLI:NL:HR:2016:170) - Teruggave aan een ander dan de klager terwijl de klager zelf geen rechthebbende is.
De Hoge Raad overweegt vervolgens dat een bijzondere categorie gevormd wordt door gebreken in de bewijsvoering. In de arresten van 2012 is aangekondigd dat gebreken in de bewijsmotivering die tot dan toe grond vormden voor vernietiging, zich in geval van onvoldoende in rechte te respecteren belang voortaan voor toepassing van artikel 80a RO zouden lenen. Als voorbeelden werden toen genoemd een bewezenverklaring die – ook als het gebrek in de bewijsvoering wordt weggedacht – ‘zonder meer’ toereikend is gemotiveerd, en een gebrek dat van dien aard is dat het geen wezenlijke afbreuk doet aan de toereikendheid van de motivering van de bewezenverklaring, bijvoorbeeld omdat het een ondergeschikt of overbodig onderdeel van de bewijsvoering betreft. De nadien gewezen jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2012:BX0863, ECLI:NL:HR:2014:133, ECLI:NL:HR:2014:234, ECLI:NL:HR:2014:361, ECLI:NL:HR:2014:1176 (vgl. ook ECLI:NL:HR:2014:1167 en ECLI:NL:HR:2015:715), ECLI:NL:HR:2015:133, ECLI:NL:HR:2015:3436, ECLI:NL:HR:2015:3259 en ECLI:NL:HR:2015:2460 (vgl. ook ECLI:NL:HR:2015:3434)) waarin artikel 80a RO is toegepast op bewijsklachten, heeft betrekking op de volgende gevallen: - Een niet-verkort vonnis dat nochtans is aangevuld met bewijsmiddelen. - Gebruik voor het bewijs van twee verklaringen van de verdachte waarvan de eerste niet gebruikt had mogen worden wegens het ontbreken van bijstand bij het verhoor. - Toereikend bewijs, ook als de verklaring van de verdachte wordt weggedacht. - Bewijsoverweging in het verkorte arrest is in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a Sv vervangen door een nieuwe bewijsoverweging. - Bewijsvoering bevat onderdelen die voor de bewezenverklaring niet redengevend zijn. - Niet-wezenlijke onderdelen van de bewezenverklaring worden niet geschraagd door de bewijsvoering. - Onderdelen van het bewezenverklaarde medeplegen van de mededader worden niet geschraagd door de bewijsvoering terwijl de verdachte blijkens de bewijsvoering als pleger kan worden beschouwd. - Toepassing van artikel 359 lid 3 Sv (bekennende verdachte) in weerwil van een tot vrijspraak strekkend pleidooi van de verdediging.
De Hoge Raad wijst voorts op enkele arresten (ECLI:NL:HR:2013:BZ5960 (vgl. ook ECLI:NL:HR:2013:CA2547), ECLI:NL:HR:2015:202, ECLI:NL:HR:2015:893 en ECLI:NL:HR:2015:2860) met betrekking tot de klacht dat niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de bewijsvoering. De Hoge Raad overweegt dat bij dit onderwerp bijzondere voorzichtigheid is geboden. Uitgangspunt van de Nederlandse strafrechtspraak is immers dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt, is voorbehouden om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Dit brengt mee dat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de in de bestreden uitspraak neergelegde bewijsvoering steunt op een weloverwogen selectieproces. Dat betekent dat toepassing van artikel 80a RO in verband met de ongegrondverklaring van de klacht dat het bewijs ontoereikendheid is, slechts mogelijk is indien over de toereikendheid en de betrouwbaarheid van het bewijs in redelijkheid geen twijfel kan bestaan. In dat verband kan worden gewezen op de volgende gevallen waarin de Hoge Raad – in afwijking van de conclusie van de A-G – de bestreden uitspraak heeft gecasseerd naar aanleiding van een klacht over het bewijs van het feitelijke leidinggeven en een klacht over het bewijs van het (mede)plegen. De Hoge Raad plaatst tot slot de kanttekening ten aanzien van het geactualiseerde overzicht van een aantal aspecten van de toepassing van artikel 80a RO in de rechtspraak dat thans ook nog geldt dat de met artikel 80a RO geïntroduceerde ‘selectie aan de poort’ zich gaandeweg zal blijven ontwikkelen. Uit het voorgaande volgt eveneens dat het oordeel over voldoende belang en de toepassing van artikel 80a RO vaak sterk worden bepaald door de bijzondere omstandigheden van het geval, zodat algemene regels zich moeilijk laten formuleren. Daarbij mag in voorkomende gevallen waarin dat belang niet evident is, van de raadsman onderscheidenlijk het Openbaar Ministerie in redelijkheid worden verlangd dat de schriftuur een toelichting bevat met betrekking tot het concrete, op het geval toegespitste belang bij het ingestelde beroep en dus ook het – rechtens te respecteren – belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak.