Annotatie
13 april 2018
Rechtspraak
Medeplegen winkeldiefstal.
De advocaat-generaal klaagt namens het Openbaar Ministerie over de vrijspraak van een verdachte, ten aanzien van wie medeplegen winkeldiefstal was ten laste gelegd, over de maatstaf die het hof heeft aangelegd bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van de verbalisant, die ter terechtzitting was verschenen, althans over de begrijpelijkheid van de motivering van die beslissing. Het hof heeft ten aanzien van het verzoek van de advocaat-generaal om de ter zitting aanwezige getuige te horen, bij monde van de oudste raadsheer medegedeeld dat het verzoek de getuige te horen in voorwaardelijke zin is gedaan. Het hof wilde de beelden zien en, alleen ingeval de beelden niet meer beschikbaar zouden zijn, de getuige horen.
De advocaat-generaal deelt mee dat hij de beelden heeft kunnen bekijken op een klein scherm en de verbalisant de beelden wellicht op een groot scherm heeft bekeken. De advocaat-generaal wil de verbalisant vragen op welke wijze hij tot herkenning van de verdachte is gekomen. Het hof overweegt dat het op een eerdere zitting heeft beslist op een verzoek van de advocaat-generaal om de verbalisant als getuige te horen omdat de op de dvd vastgelegde camerabeelden niet toegankelijk bleken te zijn. De beslissing hield de opdracht aan de advocaat-generaal in ervoor te zorgen dat de op de dvd vastgelegde beelden (alsnog) kunnen worden gezien. Voor het geval dat niet mocht lukken heeft het hof de advocaat-generaal verzocht de verbalisant als getuige op te roepen. De raadsman en de advocaat-generaal hebben ieder voor zich inmiddels de beelden kunnen zien, en de dvd met de beelden is aan het strafdossier is toegevoegd. De situatie waarin de getuige volgens genoemde beslissing van het hof zou moeten worden gehoord, doet zich dus niet voor. Nu de situatie, waarin de getuige opgeroepen en gehoord zou worden, zich niet voordoet, hoeft de verbalisant als getuige niet worden gehoord. Het feit dat de getuige niettemin is opgeroepen en is verschenen doet dat niet anders zijn.
De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 287 lid 2 Sv van het horen van getuigen slechts kan worden afgezien (i) met toestemming van de officier van justitie en de verdediging, of (ii) indien die procespartijen niet instemmen met het afzien van het horen, op de gronden die zijn genoemd in artikel 288 lid 1 onder b en c Sv, te weten dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen, dan wel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het Openbaar Ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad. Ingevolge artikel 415 Sv zijn artikel 287-288 Sv van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding voor het gerechtshof. De Hoge Raad overweegt dat het proces-verbaal van de zitting inhoudt dat aldaar als getuige was verschenen de verbalisant, dat de advocaat-generaal zich op het standpunt heeft gesteld dat de getuige diende te worden gehoord en dat hij hem een vraag wilde stellen. De Hoge Raad oordeelt dat aldus niet kan worden vastgesteld dat de advocaat-generaal toestemming heeft gegeven af te zien van het horen van de getuige. Het hof heeft echter beslist dat de getuige niet behoefde te worden gehoord, zonder in de motivering van zijn beslissing kenbaar aandacht te geven aan de in artikel 288 lid 1 onder b en c Sv genoemde gronden. De Hoge Raad oordeelt dat deze beslissing, gelet op het voorgaande niet begrijpelijk is.