Annotatie
5 juli 2018
Rechtspraak
Beschouwingen over zwaar lichamelijk letsel.
De verdediging klaagt namens verdachte met rechts- en motiveringsklachten, ten aanzien van wie opzettelijk zware mishandeling is bewezenverklaard, over de motivering van de bewezenverklaring, nu uit de bewezenverklaring niet kan worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad geeft voorafgaand aan de beoordeling een beschouwing. De Hoge Raad overweegt dat mishandeling wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren (artikel 300 lid 1 Sr). Deze mishandeling kan bestaan in het toebrengen van lichamelijk letsel. Indien het feit ‘zwaar lichamelijk letsel’ tot gevolg heeft, wordt het feit bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren (artikel 300 lid 2 Sr). Het opzettelijk aan een ander toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – zware mishandeling – wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren (artikel 302 lid 1 Sr). Ook in andere strafbepalingen is het toebrengen of veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel opgenomen als delictsbestanddeel dan wel als strafverzwarende omstandigheid (zie bijvoorbeeld artikel 308 lid 1 Sr en artikel 312 lid 2 Sr).
Het Wetboek van Strafrecht bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr geeft wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: ‘ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw’, alsmede ‘storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft’. Blijkens de in de conclusie van de advocaat-generaal besproken wetsgeschiedenis strekt artikel 82 Sr ertoe buiten twijfel te stellen dat in de in die bepaling genoemde gevallen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar is niet beoogd in artikel 82 Sr een limitatieve opsomming te geven.
In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat artikel 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Gelet op de uiteenlopende vormen waarin lichamelijk letsel zich kan voordoen, kan bezwaarlijk precies worden aangegeven wanneer dat letsel als zwaar lichamelijk letsel geldt. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (vgl. onder meer ECLI:NL:HR:2000:AA5802). De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AE5618). De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.
Wat de aard van het letsel betreft, kan uit de genoemde wetsgeschiedenis worden afgeleid dat, buiten de in artikel 82 Sr genoemde gevallen, ook het verlies van het gebruik van een zintuig, verminking en verlamming als zwaar lichamelijk letsel zijn te beschouwen. Van zodanig letsel kan eveneens sprake zijn bij ernstige lichamelijke schade aan de gezondheid, bijvoorbeeld vanwege een inwendige biochemische ontregeling die haar oorsprong vindt in het achterwege laten van het gebruik van voor de gezondheid onontbeerlijke geneesmiddelen of vanwege een besmetting van een persoon met een bacterie of virus, zoals het hiv-virus (vgl. ECLI:NL:HR:1983:AB7540 respectievelijk ECLI:NL:HR:2003:AE9049). Psychische gevolgen die niet zonder meer zijn aan te merken als een (ver)storing van de verstandelijke vermogens zoals bedoeld in artikel 82 lid 2 Sr, kunnen echter niet worden aangemerkt als ‘zwaar lichamelijk letsel’ (vgl. met betrekking tot thans artikel 248 lid 7 Sr, ECLI:NL:HR:2013:BX9407). Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Ten aanzien van gebitsschade, zoals afgebroken tanden, verdient opmerking dat, nu gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn. Overigens kan, in relatie tot de hier genoemde alsook andersoortige vormen van letsel, relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen.
Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie ‘zwaar lichamelijk letsel’; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. ECLI:NL:HR:2018:89). In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meer littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
De beantwoording van de vraag of letsel als ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden aangemerkt, is buiten de aangeduide gevallen in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens de bewijsvoering het slachtoffer ten gevolge van het met de vuist slaan/stompen in het gezicht een gebroken kaak en een afgebroken tand heeft bekomen. De Hoge Raad oordeelt dat het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat aldus zwaar lichamelijk letsel is toegebracht – mede gelet op hetgeen is vooropgesteld – niet toereikend gemotiveerd is, nu ten aanzien van zowel de gebroken kaak als de afgebroken tand nadere vaststellingen omtrent in het bijzonder de noodzaak en de aard van medisch, al dan niet operatief of tandheelkundig ingrijpen alsmede het uitzicht op herstel ontbreken.