Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
24 juni 2016

Rechtspraak

Bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van gestelde bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie belaging alsmede vernieling is bewezenverklaard, over het toepassing geven aan artikel 14e Sr door het hof en dat het hof heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging overwogen dat het met de rechter in eerste aanleg en de advocaat-generaal van oordeel is dat voor alles een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel worden de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden verbonden om recidive te voorkomen en om verdachte te helpen zijn leven op orde te krijgen en/of te houden. De proeftijd wordt bepaald op twee jaren. Omdat het hof van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zal het hof bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 14e lid 1 Sr, dat een rechterlijke uitspraak in de regel pas ten uitvoer mag worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in artikel 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van artikel 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in artikel 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan (vgl. ECLI:NL:HR:2015:537). De Hoge Raad oordeelt dat, nu uit hetgeen hiervoor is weergegeven niet zonder meer volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen en dat er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk feit zal begaan, het arrest niet aan deze motiveringsverplichting voldoet.