Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
30 juni 2017

Rechtspraak

‘Omwisselconstructie’ Duitse Lotto; witwassen.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie witwassen is bewezenverklaard, dat uit de bewijsvoering van het hof niet kan volgen dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag van ongeveer € 470.562 uit enig misdrijf afkomstig was. Het hof heeft daartoe, na vaststelling van de feiten, overwogen dat op 6 mei 2004 een betrokkene van een lottokantoor in het kader van een rechtshulpverzoek als getuige door de politie in Gronau is gehoord. Hij heeft tijdens dat verhoor, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard dat verdachte een normale klant van hem is die wekelijks voor zo’n € 300 tot € 500 lotto speelt bij de Westdeutsche Lotterie (hierna: WL). In december 2003 heeft Combiplay een ‘Zentralgewinn’ van € 470.000 gewonnen. De getuige durfde dat bedrag niet via zijn eigen rekening te incasseren en over te boeken naar Combiplay, omdat het WL was opgevallen dat hij zoveel prijzen op eigen naam en rekening opeiste. Bij een gesprek met verdachte bood verdachte, aldus nog steeds de getuige, aan de prijs op zijn bankrekening te incasseren en het bedrag in contanten aan de getuige uit te keren. Verdachte heeft volgens de getuige toen – in gedeelten – € 470.000 in contanten aan hem gegeven. De getuige heeft die bedragen op zijn bankrekening gestort en later doorbetaald aan Combiplay. Het hof heeft geen grond om aan de juistheid van de verklaringen van de getuige te twijfelen. Hierbij overweegt het hof ten eerste dat de verklaring van de getuige wordt ondersteund door de gegevens over de contante stortingen door de getuige in december 2003. Ten tweede is van belang om vast te stellen dat er bij de trekking van 13 december 2003 geen twee via de getuige gekochte/verkochte winnende loten zijn geweest waarop een ‘Zentralgewinn’ van ruim € 470.000 is gevallen. Er is slechts één winnend lot geweest met een prijs van die omvang dat via de getuige is gekocht/verkocht. Verder acht het hof van belang dat op grond van de inhoud van het schriftelijk bescheid uit de administratie van Combiplay (document 46 K2) kan worden aangenomen dat de bewuste prijs gewonnen is op een getallencombinatie waarmee Combiplay kennelijk standaard speelde. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat verdachte als particuliere klant van de getuige nu net bij dit spel en deze trekking exact dezelfde cijferreeks zou hebben ingevuld als die waarmee Combiplay systematisch meedeed aan de WL. Het hof stelt voorts vast dat de getuige al op 16 december 2003 aan Combiplay heeft laten weten dat Combiplay bij de trekking van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen van € 470.578, terwijl bij dit soort ‘Zentralgewinnanforderungen’ er binnen acht dagen na de trekking nog een wijziging van de omvang van de prijs kan plaatsvinden. Het hof ziet hierin een bevestiging van de verklaring van de getuige, nu die getuige kennelijk op dat moment al wist dat hij het bedrag in contanten van verdachte zou krijgen, zodat hij die ‘wachttijd’ van acht dagen niet in acht hoefde te nemen. In de periode tot de betaling door WL aan verdachte en de betaling door de getuige aan Combiplay heeft de getuige inderdaad grote contante stortingen op zijn rekening gedaan, waarvan, gelet op de inhoud van getuiges verklaring in relatie tot de hiervoor opgesomde feiten, voor het hof is komen vast te staan dat dat door verdachte aan de getuige ter beschikking gestelde bedragen betreft. Naderhand heeft verdachte, doordat de getuige aan WL had doorgegeven dat verdachte de eigenaar van het winnende lot was, de door hem aan de getuige gegeven bedragen als het ware teruggekregen via WL, terwijl de echte prijswinnaar, Combiplay, nadien is uitbetaald door de getuige met geld dat hij van verdachte had ontvangen. Het hof is van oordeel dat verdachte, in samenwerking met de getuige, door deze ‘omwisselconstructie’ de herkomst van het door verdachte aan de getuige ter beschikking gestelde bedrag van (ongeveer) € 470.562,40 heeft verhuld. Nu verdachte verder geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor die herkomst en gezien de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen, neemt het hof aan dat die geldbedragen tot een totaal van ongeveer € 470.562 afkomstig waren/zijn uit misdrijf. De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld dat de verdachte een bedrag van € 470.000 in contanten aan een andere heeft gegeven, waarna met tussenkomst van de genoemde getuige op 29 december 2003 een ‘Zentralgewinn’ van € 470.578,40 door WL aan verdachte is uitgekeerd op een Duitse bankrekening, terwijl dat ‘Zentralgewinn’ in werkelijkheid niet door verdachte maar door Combiplay was gewonnen. Voorts heeft het hof vastgesteld dat de verdachte nadien, op 5 januari 2004, het door WL uitgekeerde bedrag heeft opgenomen van de Duitse bankrekening en vervolgens in Nederland een contante geldstorting heeft verricht ten bedrage van € 400.000 op een op zijn naam gestelde bankrekening. De verdachte heeft daarbij aan een medewerker van de bank medegedeeld – wetende dat die mededeling onjuist was – dat hij, verdachte, in december 2003 een bedrag van € 485.000 had gewonnen in de Duitse loterij. Voorts heeft het hof bij zijn oordeel dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, betrokken dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag van ongeveer € 470.562, waarbij het hof tevens acht heeft geslagen op de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachte door de jaren heen. De Hoge Raad oordeelt dat het bewezenverklaarde ‘afkomstig uit enig misdrijf’, gelet op dit een en ander, toereikend is gemotiveerd.