Annotatie
19 mei 2016
Rechtspraak
Voorwerp in de mond: seksueel binnendringen?
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie seksueel binnendringen van het lichaam van een persoon die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, is bewezenverklaard, over de motivering van de bewezenverklaring. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte een voorwerp in de mond van de betrokkene heeft gebracht en dit heeft gedaan nadat hij met haar naar een aparte ruimte – een wc – is gegaan, de deur op slot heeft gedaan en haar ogen heeft afgedekt. De verdachte heeft vervolgens gevraagd of hetgeen zij in haar mond had lekker smaakte. Het hof overweegt dat het gelet op deze omstandigheden niet anders kan dan dat dit handelen, wat er ook in de mond van betrokkene is gestopt, een seksuele connotatie heeft gehad. De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 244 Sr en dat daarom de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrippen worden geacht te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat de term 'seksueel binnendringen van het lichaam' iedere seksuele vorm van genitaal, oraal en anaal binnendringen omvat, ook wanneer dit plaatsvindt met een artificieel substituut, ofwel ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking (vgl. ECLI:NL:HR:1994:ZC9650). De vraag of sprake is van een dergelijke gedraging laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij is onder meer van belang de wijze waarop, en de omstandigheden waaronder, dat binnendringen heeft plaatsgehad, waaronder begrepen de aard van het voorwerp waarmee is binnengedrongen. Daarbij kan ook van betekenis zijn in welke lichaamsopening is binnengedrongen en hoe de subjectieve beleving van het binnendringen bij de verdachte en/of het slachtoffer is geweest (vgl. ECLI:NL:HR:1995:ZD0031). De Hoge Raad overweegt dat het hof, kort gezegd, heeft bewezen verklaard dat de verdachte het lichaam van betrokkene seksueel is binnengedrongen door een – niet nader omschreven – voorwerp in haar mond te brengen. Het heeft in dat verband geoordeeld dat het, gelet op de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, niet anders kan zijn dan dat dit handelen ‘een seksuele connotatie’ had. Ten aanzien van die omstandigheden heeft het hof echter slechts vastgesteld dat de verdachte het voorwerp in de mond van betrokkene heeft gebracht in een afgesloten wc-ruimte en nadat hij haar ogen had afgedekt, dat hij heeft gevraagd of hetgeen zij in haar mond had lekker smaakte, en dat betrokkene niet weet wat het voorwerp was dat in haar mond is gestopt. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de verdachte een handeling met een seksuele connotatie heeft verricht, niet zonder meer begrijpelijk is, en dat de bewezenverklaring van het seksueel binnendringen daardoor ontoereikend is gemotiveerd.