Annotatie
29 september 2016
Rechtspraak
Strafmotivering, artikel 359 lid 6 Sv.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie diefstal is bewezenverklaard, dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging gemotiveerd het bij de bepaling van de op te leggen straf heeft gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals en voor zover een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Hoewel de verdediging heeft gesteld dat het thans beter met verdachte gaat en dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven, wordt die stelling niet gestaafd door enig stuk van bewijs. Verdachte heeft er daarbij zelf voor gekozen om zijn persoonlijke omstandigheden niet ter terechtzitting toe te lichten. Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de in eerste aanleg opgelegde straf, welk het hof passend en geboden acht. Het hof acht, gelet daarop, anders dan de verdediging, toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr niet passend. De Hoge Raad overweegt dat deze overweging, in strijd met artikel 359 lid 6 Sv, geen opgave van redenen bevat die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. De Hoge Raad oordeelt dat dat verzuim krachtens artikel 359 lid 8 Sv tot nietigheid leidt (vgl. ECLI:NL:HR:2019:2191).