Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
7 oktober 2017

Rechtspraak

Examenfraude Ibn Ghaldoun.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van opzetheling ‘fotografische opnames van gestolen eindexamenopgaven’ en ‘een gegevensdrager met daarop opgeslagen afbeeldingen van eindexamenopgaven’ is bewezenverklaard, over de kwalificatie, althans de motivering daarvan als door diefstal verkregen goederen in de zin van artikel 416 Sr. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat het in ieder geval de islamitische scholengemeenschap Ibn Ghaldoun (hierna: Ibn Ghaldoun) als rechthebbende op de examens en beschikkingsbevoegd aanmerkt. Er is/zijn zonder recht of toestemming van Ibn Ghaldoun ingebroken in de school, eindexamens gefotografeerd, verspreid en verhandeld. Aldus heeft Ibn Ghaldoun niet als heer en meester over de examens kunnen beschikken en is hem de mogelijkheid ontnomen om te voldoen aan ingevolge de onderwijswetgeving op hem rustende plicht om de inhoud van de eindexamens geheim te houden tot de aanvang van het examen. De personen die in de kluis zijn geweest en de examens hebben meegenomen/gefotografeerd hebben als heer en meester over de examens beschikt zonder daartoe gerechtigd te zijn. Het hof oordeelt dat als een eindexamen, zowel in stoffelijke vorm (afgedrukt op papier) als gefotografeerd en op een USB-stick geladen – hetgeen is te vergelijken met een fotokopie –, dan wel ge-upload naar een e-mailadres, individualiseerbaar is, het in het maatschappelijk verkeer een zekere economische waarde vertegenwoordigt tot het moment van het examen en kan het worden overgedragen. Dit blijkt reeds uit de omstandigheid dat de eindexamenopgaven te koop zijn aangeboden, daadwerkelijk zijn gekocht en via e-mail en USB-sticks zijn overgedragen. Het via een USB-stick gekopieerde examen dan wel het naar een e-mailadres ge-uploadde examen dat vandaar gedownload kan worden door kopers/geïnteresseerden die de beschikking hebben gekregen over het adres en wachtwoord is qua overdraagbaarheid en wijze van omgang in het maatschappelijk verkeer in dit geval volstrekt vergelijkbaar met de wijze waarop in het rechtsverkeer wordt omgegaan met een e-book. Immers, een boek in stoffelijke vorm kan worden gekocht en overgedragen, terwijl hetzelfde boek in de vorm van een e-book ook tegen betaling kan worden gedownload via internet bij bedrijven, maar ook (voor bepaalde tijd) geleend bij de bibliotheek. In het maatschappelijk verkeer staat buiten kijf dat voor verkochte dan wel uitgeleende e-books betaald moet worden door de consument (in de vorm van een koopprijs dan wel een abonnement) en dat aan de auteur auteursrechten dan wel een leenvergoeding verschuldigd zijn op gelijke wijze als dat het geval is voor boeken in stoffelijke vorm. Het feit dat de originele eindexamenopgaven zijn teruggelegd, doet evenmin afbreuk aan dit oordeel, nu de opgaven waren gekopieerd door deze te fotograferen en op een USB-stick te laden en te uploaden naar een e-mailadres en ook over de kopieën/downloads van die eindexamens op de hiervoor vermelde wijze is beschikt. Het hof is dan ook van oordeel dat de (op een gegevensdrager geladen) digitale afschriften van de weggenomen eindexamenopgaven kunnen worden aangemerkt als een ‘goed’ in de zin van artikel 416 Sr.

De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van artikel 416 lid 1 Sr dat het hof verdachte heeft vrijgesproken van het medeplegen van opzetheling van gestolen schriftelijke eindexamenopgaven. De Hoge Raad overweegt dat dat oordeel in cassatie niet is bestreden en dus ook niet wordt beoordeeld in cassatie. De Hoge Raad overweegt dat het hof de verdachte heeft veroordeeld wegens het medeplegen van opzetheling in de zin van artikel 416 lid 1 Sr van ‘fotografische opnames van gestolen eindexamenopgaven’ en ‘een gegevensdrager met daarop opgeslagen afbeeldingen van eindexamenopgaven’, en in dat verband geoordeeld dat deze fotografische opnames en afbeeldingen kunnen worden aangemerkt als door misdrijf – namelijk door diefstal – verkregen goederen in de zin van artikel 416 Sr. De Hoge Raad overweegt dat uit de bewijsvoering wel kan worden afgeleid dat schriftelijke eindexamenopgaven uit de kluis van de scholengemeenschap Ibn Ghaldoun zijn weggenomen, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de ‘fotografische opnames van gestolen eindexamenopgaven’ en ‘een gegevensdrager met daarop opgeslagen afbeeldingen van eindexamenopgaven’ door diefstal zijn verkregen. Blijkens de bewijsvoering hebben het maken van de (digitale) afbeeldingen van eindexamenopgaven en het opslaan van die afbeeldingen op een gegevensdrager immers eerst plaatsgevonden nadat deze eindexamenopgaven waren weggenomen uit de kluis van de scholengemeenschap Ibn Ghaldoun, zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat ook die ‘fotografische opnames van gestolen eindexamenopgaven’ en ‘een gegevensdrager met daarop opgeslagen afbeeldingen van eindexamenopgaven’ zijn gestolen. Bovendien is niet begrijpelijk dat het hof in dit verband op de enkele grond dat de gefotografeerde examens ‘in het maatschappelijk verkeer een zekere economische waarde tot het moment van het examen’ vertegenwoordigen, heeft geoordeeld dat sprake was van goederen in de zin van artikel 416 Sr. Daarbij heeft de Hoge Raad mede acht geslagen op hetgeen daaromtrent in de conclusie van de advocaat-generaal is vermeld over de wetsgeschiedenis en het voornemen van de wetgever om te voorzien in een op gegevens toegespitste strafbepaling. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring dus niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed.