Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
12 december 2017

Rechtspraak

Tenlastelegging grootschalige kinderpornografie artikel 240b en 261 Sv.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie het bezit van afbeeldingen van kinderpornografische opnamen is bewezenverklaard, dat het hof de inleidende dagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard. Het hof heeft met betrekking tot een gevoerd verweer overwogen dat door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in het hoger beroep het preliminaire verweer gevoerd is dat de inleidende dagvaarding (partieel) nietig dient te worden verklaard vanwege een onvoldoende feitelijke omschrijving van het feit, zoals weergegeven in met name de eerste en tweede alinea op blad twee van de inleidende dagvaarding, maar ook zoals weergegeven in de derde tot en met zesde alinea op blad twee van de inleidende dagvaarding, nu deze vier beschrijvingen niet herleidbaar zijn tot specifiek aangeduide afbeeldingen. Het hof overweegt hierover dat de verdachte – kort weergegeven – grootschalig bezit van kinderporno en een gewoonte maken daarvan is ten laste gelegd. Vooropgesteld dient te worden dat aan de term ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ in de zin van artikel 240b lid 1 Sr op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis toekomt. Zonder feitelijke omschrijving van die afbeelding in de tenlastelegging voldoet de dagvaarding niet aan de in artikel 261 lid 1 Sv gestelde eis van opgave van het feit. Er bestaat geen grond anders te oordelen in het geval de tenlastelegging betrekking heeft op meer afbeeldingen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:1497). Het hof stelt vast dat in het ten laste gelegde een opsomming is gegeven van (zes) specifieke seksuele handelingen, die te zien zijn op de in de tenlastelegging bedoelde afbeeldingen. Deze nadere aanduidingen van de inhoud van de afbeeldingen leveren naar het oordeel van het hof een voldoende feitelijke omschrijving van de afbeeldingen van de seksuele gedragingen, zodat daarmee is voldaan aan de in artikel 261 kid 1 Sv gestelde eis van opgave van het feit (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AQ3710 en ECLI:NL:GHDHA:2014:1435). Het verweer stelt voorts de vraag aan de orde of aan de omschrijvingen van de afbeeldingen in de tenlastelegging de eis dient te worden gesteld dat zij telkens moeten kunnen worden herleid tot een bepaaldelijk aangeduide afbeelding (dat wil zeggen onder vermelding in de tenlastelegging van een specifiek bij de afbeelding behorend nummer of kenmerk). Het hof is van oordeel dat noch uit de bepaling van artikel 261 lid 1 Sv, noch uit de jurisprudentie deze eis kan worden afgeleid.

De Hoge Raad overweegt dat het in dit geding gaat om de bestuursrechtelijke maatregel van het huisverbod als bedoeld in artikel 2 Wet tijdelijk huisverbod en haalt artikel 1 en 2 van genoemde wet aan. De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 348 en 350 Sv, die krachtens artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn, de rechter dient te beraadslagen op de grondslag van de tenlastelegging. De tenlastelegging strekt er daarbij toe voor de procesdeelnemers – zowel voor het Openbaar Ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij – de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen (vgl. ECLI:NL:HR:1995:ZD0095 en ECLI:NL:HR:1995:ZD0096). Met het oog daarop dient ingevolge artikel 261 Sv de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. De Hoge Raad overweegt dat in ECLI:NL:HR:2011:BS1739 en ECLI:NL:HR:2014:1497 enkele uitgangspunten zijn geformuleerd met het oog op de strafrechtelijke beoordeling van het op grote(re) schaal voorhanden hebben van kinderporno. Die uitgangspunten komen hierop neer dat de steller van de tenlastelegging zich bij voorkeur zou moeten beperken tot het beschrijven van een selectie van een gering aantal (representatieve) afbeeldingen – zo mogelijk ten hoogste vijf – zonder in de tenlastelegging zelf op te nemen enige aanduiding van of verwijzing naar een wellicht grotere hoeveelheid waarvan die afbeeldingen deel uitmaken. In geval van bewezenverklaring van het handelen van de verdachte met betrekking tot één of meer van die in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen kan vervolgens bij de straftoemeting rekening worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict, bijvoorbeeld op grond van de erkenning door de verdachte van het grootschalige karakter, hetgeen betekent dat de concrete afbeeldingen of de exacte hoeveelheid kinderporno niet behoeven te worden besproken, of op grond van de uitkomst van een in het voorbereidend onderzoek uitgevoerde steekproef uit het aangetroffen materiaal, mits de verdachte in de gelegenheid is gesteld de bij de steekproef gehanteerde methode aan de orde te stellen. De onderhavige tenlastelegging heeft, in afwijking van de hiervoor aanbevolen werkwijze, betrekking op onder meer 1500 afbeeldingen, dus op grootschalige kinderporno, die – zonder nadere verduidelijking of herleidbaarheid tot die 1500 afbeeldingen – in zes nader omschreven categorieën is onderverdeeld. De steller van de tenlastelegging heeft zich dus niet beperkt tot – een beschrijving van – een beperkte selectie van (representatieve) afbeeldingen. Uit de eisen die artikel 261 Sv in gevallen als de onderhavige stelt aan de dagvaarding, vloeit voort dat de tenlastelegging met het oog op de genoemde duidelijkheid voor in het bijzonder de verdachte en de rechter ten aanzien van elk van die afbeeldingen, hetzij een voldoende concrete beschrijving dient te bevatten, hetzij de vindplaats van die beschrijving in het dossier dient te vermelden. De onderhavige tenlastelegging voldoet niet aan die eisen. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet stelt, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3322).