Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
21 juli 2016

Rechtspraak

Klimopzaak, daderschap rechtspersonen (SR 2016-0280)

De advocaat-generaal klaagt namens het Openbaar Ministerie (hierna: OM) dat het hof ten onrechte de verdachte heeft vrijgesproken van de tenlastegelegde artikelen 255, 322, 326, 328ter, 420bis/420quater en 416 Sr. Het hof heeft daartoe overwogen dat de vertegenwoordiger van de verdachte zelf ook verdachte is in de Klimopzaak. Hij heeft op verzoek van een medeverdachte als 'potje' (voor gelden) gefungeerd. Voor het ontvangen en verrichten van betalingen heeft de vertegenwoordiger van de verdachte gebruikgemaakt van zijn bv, de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat de onderhavige ten laste gelegde feiten ook de vertegenwoordiger van de verdachte, als pleger dan wel als feitelijk leidinggever, worden verweten. Het hof heeft in de zaak van de vertegenwoordiger van de verdachte overwogen dat hij als pleger van de strafbare feiten dient te worden aangemerkt, omdat uit de bewijsmiddelen volgt dat de vertegenwoordiger van de verdachte zelf alle strafbare handelingen heeft verricht en hij zijn bv, de verdachte, daarbij enkel heeft gebruikt als middel om de strafbare gedragingen te kunnen plegen. Het hof heeft geoordeeld dat dit ertoe leidt dat de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De Hoge Raad oordeelt, na het aanhalen van ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.1 (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AF7938), dat het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang. De Hoge Raad oordeelt dat, indien het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet als pleger of als medepleger aansprakelijk kan worden gesteld wegens de verboden gedragingen aangezien de vertegenwoordiger van de verdachte ‘als pleger van de strafbare feiten dient te worden aangemerkt’, het hof heeft miskend dat die enkele omstandigheid niet aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in de weg staat. De Hoge Raad oordeelt voorts dat het oordeel van het hof, indien het heeft geoordeeld dat de verboden gedragingen niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend vanwege de omstandigheid dat de vertegenwoordiger van de verdachte ‘zelf alle strafbare handelingen heeft verricht’ en hij de verdachte ‘daarbij enkel heeft gebruikt als middel om de strafbare gedragingen te kunnen plegen’, onvoldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt dat die omstandigheden immers niet zonder meer aan toerekening van de desbetreffende gedragingen aan de verdachte in de weg staan.