Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
30 januari 2018

Rechtspraak

Vervangende hechtenis mislukte tenuitvoerlegging taakstraf.

De advocaat-generaal heeft cassatie in het belang der wet ingesteld. De rechtsvraag die wordt voorgelegd aan de Hoge Raad is of de overeenkomstige toepassing van artikel 14h lid 3 Sr op de behandeling van een op de voet van artikel 22g lid 3 Sr ingediend bezwaarschrift meebrengt dat de oproeping van de veroordeelde tot bijwoning van de behandeling moet worden betekend dan wel of met de toezending van de oproeping over de post kan worden volstaan.

De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van de voor de behandeling van de klacht relevante bepalingen, te weten: artikel 14h, 22g, 22h, 585, 586 Sr en de relevante passages uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet (Stb. 2000, 365) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen) waarbij onder meer artikel 22g en 22h Sr zijn ingevoerd (Kamerstukken II 1998/99, 26114, 4, p. 20 en Kamerstukken II 1998/99, 26114, 5, p. 27), dat de klacht opkomt tegen het oordeel van de politierechter dat de oproeping van de veroordeelde tot bijwoning van de behandeling van de door hem op de voet van artikel 22g lid 3 Sr ingediende bezwaarschrift dient te worden betekend. De klacht stelt de vraag aan de orde of de overeenkomstige toepassing van artikel 14h lid 3 Sr op de behandeling van een op de voet van artikel 22g lid 2 Sr ingediend bezwaarschrift meebrengt dat de oproeping van de veroordeelde tot bijwoning van die behandeling moet worden betekend dan wel dat met toezending van de oproeping over de post kan worden volstaan. De in de vordering opgeworpen vraag wordt door de advocaat-generaal aldus beantwoord dat met toezending over de post kan worden volstaan. De Hoge Raad overweegt dat artikel 586 lid 1 Sr als uitgangspunt verwoord dat de wet bepaalt wanneer de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen dient te geschieden door betekening. Artikel 14h lid 3 Sr schrijft betekening aan de veroordeelde voor van de vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, waarbij de oproeping van de veroordeelde tot bijwoning van het onderzoek gelijktijdig met de betekening geschiedt. Ingevolge artikel 22h Sr is artikel 14h lid 3 Sr van overeenkomstige toepassing verklaard op de bezwaarschriftprocedure als bedoeld in artikel 22g lid 3 Sr. De Hoge Raad overweegt dat van een gelijktijdige oproeping als voorzien in artikel 14h lid 3 Sr voor de daar bedoelde procedure na indiening van bezwaarschrift tegen de aan de veroordeelde op de voet van artikel 22g lid 2 Sr betekende kennisgeving geen sprake kan zijn. In zoverre leent het bepaalde in artikel 14h lid 3 Sr zich niet voor overeenkomstige toepassing. Met het voorschrift van betekening van de vordering als bedoeld in artikel 14h Sr is beoogd zo veel mogelijk te waarborgen dat de veroordeelde ervan op de hoogte is welke rechtsgevolgen het Openbaar Ministerie verbindt aan, kort gezegd, de niet-naleving van door de rechter opgelegde voorwaarden. Eenzelfde doel is gediend met betekening van de in artikel 22g Sr bedoelde kennisgeving dat vervangende hechtenis wordt toegepast wegens, kort gezegd, een niet (naar behoren) verrichte taakstraf. Voor de oproeping voor de behandeling van het door de veroordeelde zelf ingediende bezwaarschrift geldt zodanige te verzekeren waarborg niet; de veroordeelde is immers al op de hoogte van de rechtsgevolgen.

De Hoge Raad overweegt dat gelet op overwegingen en mede de wetsgeschiedenis in aanmerking genomen, onvoldoende grond bestaat voor de opvatting dat de in artikel 22h bepaalde overeenkomstige toepassing van artikel 14h lid 3 Sr ertoe strekt dat op straffe van nietigheid de afzonderlijke oproeping voor de behandeling van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 26g lid 3 Sr steeds aan de veroordeelde dient te worden betekend. Het voorgaande betekent dat in de regel met toezending over de post van de oproeping kan worden volstaan. De Hoge Raad merkt op dat opmerking verdient dat de rechter die het bezwaarschrift behandelt, zal behoren na te gaan of de veroordeelde behoorlijk is opgeroepen en, zo dit niet het geval is, een nieuwe oproeping door toezending over de post moeten gelasten of op andere wijze – bijvoorbeeld door betekening van de oproeping – bewerkstelligen dat de veroordeelde met de datum van de behandeling bekend kan zijn en gebruik kan maken van zijn recht om bij de behandeling van het bezwaarschrift aanwezig te zijn. De Hoge Raad overweegt dat de politierechter geoordeeld heeft dat op straffe van nietigheid de oproeping dient te worden betekend. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel blijkens het vorenstaande getuigt van een onjuiste opvatting. De Hoge Raad overweegt dat aantekening verdient dat dezelfde rechtsvraag, zoals de advocaat-generaal in voetnoot 1 van zijn vordering heeft opgemerkt, speelt bij de behandeling van een op de voet van artikel 22f lid 3 Sr ingediend bezwaarschrift, waarop artikel 22h Sr artikel 14h lid 3 Sr eveneens van overeenkomstige toepassing verklaart. Hetzelfde is het geval met de equivalenten van beide bezwaarschriftenprocedures in het jeugd- en jongvolwassenenstrafrecht als vervat in artikel 77o lid 5 Sr en artikel  77p lid 3 Sr, waarbij artikel 77ee lid 1 Sr onder meer artikel 14h lid 3 Sr van overeenkomstige toepassing verklaart. De hiervoor weergegeven beslissing geldt ook in deze gevallen.