Annotatie
1 juli 2016
Rechtspraak
Profijtontneming in het kader van witwassen.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie witwassen is bewezenverklaard, over het oordeel van het hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde witwassen en soortgelijke feiten. Daarnaast klaagt de verdediging dat het hof de betalingsverplichting mede heeft opgelegd ter ontneming van voordeel dat is verkregen uit een feit waarvan de betrokkene is vrijgesproken. In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is bewezenverklaard dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – van geldbedragen door storting op, en opname van, buitenlandse bankrekeningen. Ter zake van het eveneens tenlastegelegde – kort gezegd – witwassen van onroerend goed op Ibiza is de betrokkene vrijgesproken. De Hoge Raad overweegt dat het hof in zijn overweging tot uitdrukking heeft gebracht dat het bewezenverklaarde witwassen tot het door de betrokkene wederrechtelijk verkrijgen van voordeel heeft geleid en dat voordeel geschat op, in totaal, € 1.692.461,77 en dat dit oordeel kennelijk mede is gebaseerd op de opvatting dat onder meer de contante stortingen op bankrekeningen bij Duitse en Luxemburgse banken, nu zij voorwerpen van het bewezenverklaarde witwassen waren, reeds daardoor tot een bedrag van € 1.295.787,65 wederrechtelijk verkregen voordeel vormden. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting niet juist is (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3071). Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel dat de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot het bedrag van € 1.295.787,65 door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde witwassen, niet begrijpelijk. De Hoge Raad oordeelt ten aanzien van laatstgenoemde klacht dat voor zover in de overwegingen van het hof tot uitdrukking is gebracht dat het genoemde bedrag van € 396.674,12 verkregen is door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde witwassen en soortgelijke feiten, het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang. De Hoge Raad oordeelt dat indien het hof heeft geoordeeld dat de ‘vermogenstoename onroerend goed Ibiza’ heeft te gelden als voordeel door middel van of uit de baten van het tenlastegelegde witwassen van onroerend goed op Ibiza, het hof ten onrechte het bedrag van € 396.674,12 bij het ontnemingsbedrag heeft betrokken reeds nu de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen voor zover dat ziet op onroerend goed op Ibiza (vgl. EHRM 1 maart 2007, nr. 30810/03 (Geerings tegen Nederland)). De Hoge Raad overweegt tevens dat indien het hof heeft geoordeeld dat de ‘vermogenstoename onroerend goed Ibiza’ gerelateerd is aan het tenlastegelegde witwassen voor zover dat ziet op het opnemen van een bankrekening en het ‘buiten het zicht houden’ van het bedrag van € 430.000 dat oordeel kennelijk gebaseerd is op de opvatting dat het opnemen van dat geldbedrag, nu dit voorwerp van witwassen was, reeds daardoor wederrechtelijk voordeel vormde, waarbij uit die baten de ‘vermogenstoename onroerend goed Ibiza’ is ontstaan. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting echter niet juist (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3071) en zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is dat de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 396.674,12 door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde witwassen.