Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
24 november 2016

Rechtspraak

(On)beperkt gemachtigde raadsman.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van witwassen is bewezenverklaard, dat het hof ten onrechte de raadsman van de niet verschenen verdachte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de verdediging te voeren en over de motivering daarvan. Het hof heeft overwogen dat de raadsman heeft verklaard door de verdachte te zijn gemachtigd voor het indienen van een verzoek om aanhouding en voor de afhandeling van de beslissing op dat aanhoudingsverzoek. Het hof oordeelt dat de raadsman daarmee niet gemachtigd is in de zin van artikel 279 Sv. De Hoge Raad overweegt dat artikel 279 Sv voorschrijft dat een advocaat die een ter terechtzitting niet verschenen verdachte wenst te verdedigen, dient te verklaren daartoe uitdrukkelijk gemachtigd te zijn. Verdergaande eisen stelt de wet niet. De Hoge Raad overweegt dat de toekenning van deze faciliteit door de wetgever kennelijk op de gedachte steunt dat een advocaat een juist en verantwoord gebruik zal maken van deze hem toegekende bevoegdheid. Met deze wettelijke regeling verdraagt zich niet dat de rechter ambtshalve of op vordering van het Openbaar Ministerie een onderzoek instelt omtrent de vraag of de advocaat de bedoelde verklaring naar waarheid heeft afgelegd (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AF9559) of welke de reikwijdte is van zijn verklaring dat hij gemachtigd is. Anderzijds heeft de wetgever niet willen weten van een machtiging die op enigerlei wijze is beperkt tot bepaalde onderdelen van het voeren van de verdediging (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AF4323). De Hoge Raad oordeelt dat de rechter in gevallen als de onderhavige waarin de raadsman heeft verklaard dat, kort gezegd, de verdachte hem zowel onbeperkt als beperkt heeft gemachtigd tot het voeren van de verdediging, behoort voorbij te gaan aan de beperkingen van de machtiging. Mede gelet op het belang dat artikel 279 Sv beoogt te waarborgen, te weten dat een ter terechtzitting niet verschenen verdachte zich toch aldaar kan laten verdedigen door een advocaat, moet de rechter in zo een geval ervan uitgaan dat de verdachte de behandeling van zijn zaak ook zonder die beperkingen doorgang heeft willen doen vinden en dat dit meebrengt dat die behandeling ingevolge het tweede lid van die bepaling geldt als een procedure op tegenspraak en het instellen van een rechtsmiddel binnen veertien dagen na de einduitspraak dient te geschieden.