Annotatie
6 december 2017
Rechtspraak
Huisverbod als bedoeld in artikel 2 Wet tijdelijk huisverbod.
De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie mishandeling is bewezenverklaard, dat het hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie (OM), ten onrechte, althans niet voldoende gemotiveerd heeft verworpen. Het hof heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid overwogen dat de politierechter van oordeel is dat het OM ontvankelijk is in haar vervolging. Zij overweegt daartoe dat uit ECLI:NL:HR:2015:434 naar voren komt dat het met betrekking tot het alcoholslotprogramma gaat om een uitzonderlijke – van andere gevallen waarin een bestuursrechtelijk en een strafrechtelijk traject samenlopen, afwijkende – situatie, nu enerzijds de procedure die leidt tot oplegging van het alcoholslotprogramma en anderzijds de strafrechtelijke vervolging hun oorsprong vinden in hetzelfde feit. De aan de betrokkene verweten gedraging is immers identiek, te weten het rijden onder invloed, terwijl de beschermde rechtsgoederen in hoge mate vergelijkbaar zijn, te weten de bevordering van de verkeersveiligheid. In onderhavig geval zijn het bestuursrechtelijke en het strafrechtelijke traject niet dermate vergelijkbaar dat gesproken zou moeten worden van een dubbele bestraffing voor hetzelfde feit als bedoelt in artikel 68 Sr. Het opleggen van een huisverbod strekt er namelijk toe in de gegeven noodsituatie (verdere) escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het kan ook worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er juist situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte aan het creëren van een afkoelingsperiode is. Het opleggen van een dergelijke maatregel brengt dan ook geen bestraffend karakter met zich mee, zodat geen sprake is van strijd met het ne bis in idem-beginsel. De politierechter verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
De Hoge Raad overweegt dat het in dit geding gaat om de bestuursrechtelijke maatregel van het huisverbod als bedoeld in artikel 2 Wet tijdelijk huisverbod en haalt artikel 1 en 2 van genoemde wet aan. De Hoge Raad overweegt dat het huisverbod opgelegd door de burgemeester, kort gezegd, ertoe strekt de veiligheid van personen met wie een huishouden wordt gedeeld, te waarborgen en een periode te creëren waarin maatregelen kunnen worden genomen om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen en dus om in een noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het voorziet primair in de mogelijkheid om vroegtijdig op te treden uit een oogpunt van bescherming en preventie waardoor huiselijk geweld kan worden voorkomen en kan worden voorzien in een afkoelingsperiode. Gelet hierop is een besluit tot oplegging en verlenging van een huisverbod niet punitief van aard en geen ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 EVRM. In dezelfde zin ECLI:NL:RVS:2013:BZ2495 en ECLI:NL:RVS:2017:1922: de Hoge Raad overweegt dat er in cassatie van uit kan worden gegaan dat aan de verdachte op 17 maart 2015 een huisverbod is opgelegd op de voet van artikel 2 Wet tijdelijk huisverbod naar aanleiding van de bewezenverklaarde, op diezelfde datum gepleegde, mishandeling. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat erop neerkomt dat het OM het recht tot strafvervolging van de verdachte niet verliest door de enkele omstandigheid dat in verband met hetzelfde feit, de voormelde mishandeling, een huisverbod is opgelegd, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en evenmin ontoereikend is gemotiveerd. Anders dan de klacht betoogd gaat een vergelijking met de uitzonderlijke situatie als bedoeld in ECLI:NL:HR:2015:434 (alcoholslotprogramma) niet op.