Annotatie
27 september 2017
Rechtspraak
Afstand aanwezigheidsrecht.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie diefstal met behulp van valse sleutels is bewezenverklaard, over het oordeel dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Het hof heeft daartoe mededeling van een afstandsverklaring d.d. 9 september 2015 gedaan. De raadsman heeft vervolgens het hof verzocht de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof heeft dat aanhoudingsverzoek afgewezen. Het hof stelt vast dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte in de onderhavige zaak niet in het geding is, nu de verdachte zelf ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dit recht, getuige de afstandsverklaring die in het procesdossier is gevoegd. De Hoge Raad overweegt dat het oordeel van het hof dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, op de grond berust dat ‘de verdachte zelf ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dit recht getuige de afstandsverklaring die in het procesdossier is gevoegd’. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, in aanmerking genomen dat zich bij de stukken van het geding een aan de afstandsverklaring gehechte kennisgeving bevindt van de advocaat-generaal bij het hof aan de verdachte inhoudende dat de strafzaak van de verdachte op genoemde zitting ‘pro forma (d.w.z. niet inhoudelijk)’ behandeld zal worden en de verdachte niet aanwezig behoeft te zijn, niet begrijpelijk.