Annotatie
9 februari 2018
Rechtspraak
Invoer cocaïne op Schiphol.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie invoer cocaïne is bewezenverklaard, dat het hof gebruik heeft gemaakt van een deel van de verklaring van de verdachte dat niet redengevend is voor de bewezenverklaring. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat het bij de beantwoording van de vraag of de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, uitgaat van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is op 7 juli 2013 met vlucht PY994, komende vanuit Paramaribo, aangekomen op Schiphol. Bij het verlaten van de aankomsthal is de bagage die de verdachte met zich meevoerde gecontroleerd. Deze bagage bestond uit een donkerblauwe rolkoffer, een zwart-rode rolkoffer, een zwart-witte damestas en meerdere plastic tassen. De verdachte deelde de controlerende verbalisant desgevraagd mede dat de bagage van haar was. Direct na het openen van de blauwe rolkoffer deelde de verdachte mede dat dit niet haar koffer was. In deze koffer werd niets ter zake doende aangetroffen. Na het openen van de zwart-rode rolkoffer deelde de verdachte mede dat ook deze koffer niet van haar was. De verdachte gaf aan dat zij de verkeerde koffers van de bagageband had gepakt en dat zij haar eigen bagage van de band wilde halen. De verbalisant heeft de verdachte hierop gesommeerd bij de controle aanwezig te blijven. In de zwart-rode rolkoffer trof de verbalisant acht pakketten met cocaïne aan. In het buitenvak van de zwart-rode rolkoffer zat een tablet van het merk Medion Lifetab, dat aan de verdachte toebehoorde. Nadat verbalisanten de verdachte hadden aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet, hebben zij de verdachte gesommeerd de mobiele telefoon, die zij in haar hand had, aan hen af te geven. De verdachte heeft hierop de telefoon hard op de tafel geslagen en deze vervolgens met kracht op de grond gegooid. De verbalisant heeft de telefoon, die uit elkaar lag, opgeraapt en in de fouilleringszak gedeponeerd. Bij onderzoek aan de blauwe rolkoffer die de verdachte met zich meevoerde, is gebleken dat deze koffer aan een ander dan de verdachte toebehoorde. Op de bagageband werd alsnog een donkerblauwe rolkoffer op naam van de verdachte aangetroffen. Op de bagageband werd geen andere zwart-rode rolkoffer aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof staat voorop dat de verdachte verantwoordelijk is voor de bagage die zij van de bagageband heeft gepakt en voor de inhoud van die bagage. Bijzondere omstandigheden kunnen evenwel tot de conclusie leiden dat de verdachte daarvoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Het hof stelt vast dat de verdachte de zwart-rode rolkoffer met daarin acht pakketten met cocaïne van de bagageband heeft gepakt en heeft meegenomen. De verdachte heeft aangevoerd dat de blauwe en de zwart-rode rolkoffer, die zij ten tijde van de controle bij zich droeg, niet van haar waren en dat zij twee verkeerde, op haar eigen bagage gelijkende, koffers van de bagageband heeft gepakt. De tablet heeft zij pas in de zwart-rode rolkoffer gestopt nadat zij deze van de bagageband had gehaald. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij op de luchthaven in Suriname haar eigen bagage, bestaande uit een blauwe rolkoffer, had ingecheckt. De zwart-rode trolley had ze aanvankelijk als handbagage meegenomen en pas kort voor vertrek ingecheckt. Ze heeft daarvan een bewijs in de vorm van een label gekregen en dit label in haar handtas gedaan. Nadat de verdachte op Schiphol was gecontroleerd, was dit label, evenals een aantal andere goederen, volgens de verdachte uit haar handtas verdwenen. Het hof ziet in het dossier geen aanknopingspunt voor de lezing van de verdachte dat ook de zwart-rode rolkoffer niet van haar zou zijn. De verdachte heeft op geen enkele wijze kunnen aantonen dat zij kort voor vertrek op de luchthaven in Suriname een andere rolkoffer zou hebben ingecheckt. De stelling van de verdachte dat haar eigen zwart-rode rolkoffer op de bagageband zou zijn achtergebleven, wordt weersproken door (aanvullend) onderzoek naar het bagage-afhandelingssysteem op Schiphol, waaruit is gebleken dat op 7 juli 2013 geen enkel stuk bagage, afkomstig van vlucht PY994, is achtergebleven op de bagageband, laat staan een soortgelijke koffer. De stelling van de verdediging dat dit mogelijk onjuist zou zijn geregistreerd, is niet voldoende onderbouwd. Dit geldt evenzeer voor de enkele stelling dat de zwart-rode rolkoffer van de verdachte door een ander zou zijn meegenomen.
Voorts overweegt het hof dat de verdachte twee telefoons bij zich had. Na haar aanhouding heeft zij, zoals omschreven in het proces-verbaal van uitkijken camerabeelden van 25 juli 2013, één van die telefoons eerst geweigerd af te geven en vervolgens van de onderzoekstafel gepakt, daarmee op de tafel geslagen en op de grond gegooid. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte heeft geprobeerd te bewerkstelligen dat de geheugeninhoud van deze telefoon niet bij verder onderzoek zou kunnen worden betrokken, hetgeen blijkens het proces-verbaal onderzoek gsm-telefoon van 15 juli 2013 ook is gelukt.
De verdediging heeft voorts betoogd dat sprake is van strijd met artikel 6 EVRM, nu de verdachte tijdens de controle op Schiphol geen gelegenheid heeft gekregen alsnog haar eigen bagage van de bagageband te halen. Voorts zijn de camerabeelden die op 7 juli 2013 in de aankomsthal zijn gemaakt inmiddels gewist. Zodoende is de verdachte tijdens de controle en ook nadien een eerlijke kans ontnomen om haar onschuld aan te tonen, aldus de verdediging. Het hof is van oordeel dat de bagagecontrole op Schiphol conform de daarvoor geldende regels is geschied, nu de verdachte was gehouden bij die controle aanwezig te blijven. Derhalve is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Dat de camerabeelden van het betreffende tijdstip zijn gewist, leidt evenmin tot het oordeel dat de verdachte in haar verdedigingsrechten is geschaad. Het verweer wordt verworpen. Het hof heeft daar in de aanvulling van bewijsmiddelen aan toegevoegd dat vast is komen te staan dat de verdachte zelf twee koffers van de bagageband heeft gepakt en dat er op die bagageband geen koffer is achtergebleven. De enkele stelling van de verdachte, dat de koffer mogelijk door een ander van de bagageband is gepakt en meegenomen, is niet aannemelijk geworden en kan niet tot een ander oordeel leiden.
De Hoge Raad overweegt dat wanneer de rechter zich – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – in een nadere overweging op bepaalde feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring beroept, deze feiten of omstandigheden moeten zijn vervat in de gebezigde bewijsmiddelen. Indien zij niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld, moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Een en ander heeft uitsluitend betrekking op feiten of omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, en dus niet op feiten of omstandigheden en evenmin op verklaringen die de rechter in zijn nadere overweging onaannemelijk dan wel ongeloofwaardig acht. Die behoren dus niet te worden opgenomen onder de bewijsmiddelen (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV3442). De Hoge Raad overweegt dat het hof de bewezenverklaring mede heeft doen steunen op de in het bewijsmiddel opgenomen verklaring van de verdachte dat de zwarte-rode koffer – waarin de in de bewezenverklaring genoemde cocaïne is aangetroffen – niet van haar is en dat zij niets met deze koffer te maken heeft. In zijn overwegingen heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het de juistheid van deze uitlatingen van de verdachte onaannemelijk acht, maar niet dat het die uitlatingen als kennelijk leugenachtig tot bewijs bezigt. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de weergegeven onderdelen van de verklaring van de verdachte, die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring, dus ten onrechte onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen en de klacht daarover terecht is. De Hoge Raad oordeelt dat dat evenwel niet tot cassatie behoeft te leiden. Mede gelet op de overwegingen van het hof is de bewezenverklaring, indien voormelde onderdelen van de verklaring van de verdachte worden weggedacht, zonder meer toereikend gemotiveerd. Daarom heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.