Annotatie
15 maart 2018
Rechtspraak
Afwijzing aanhoudingsverzoek per e-mail.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie bij verstek overtreding van de voorschriften van de Wegenverkeerswet is bewezenverklaard, over de afwijzing door het hof van het voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw van de verdachte per e-mailbericht gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak in verband met haar verhindering. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een aan de voorzitter van het hof gericht e-mailbericht van de raadsvrouw van de verdachte, van 2 februari 2016, onder meer inhoudende: ‘Op 10 februari a.s. (de Hoge Raad begrijpt: 4 februari 2016) te 10.00 uur staat de behandeling van opgemelde zaak gepland. Ik zou u willen verzoeken om de zaak aan te houden. Helaas ben ik in de ochtend verhinderd om cliënt ter terechtzitting bij te staan in verband met een raadkamer gevangenhouding van een gedetineerde cliënt bij de rechtbank in Den Haag. Mij laten vervangen door een kantoorgenoot is agendatechnisch helaas niet mogelijk gebleken, nog afgezien van het gegeven dat ik in beide zaken de voorkeursadvocaat ben en cliënten mijn persoonlijke rechtsbijstand wensen. In raadkamer bij de rechtbank zal gemotiveerd om opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis dienen te worden verzocht in verband met een beroep op noodweer(exces). U begrijpt wellicht dat de aard van die zaak (drie maal poging doodslag) ook meebrengt dat een waarneming op deze korte termijn niet te realiseren is. De verdachte in opgemelde zaak is niet voorlopig gehecht, doch aan hem is in eerste aanleg ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd, terwijl die straf nog niet is uitgezeten. Ook de belangen van verdachte zijn dus groot te noemen. Op grond van het bovenstaande verzoek ik u de behandeling van de zaak aan te houden. Ik begrijp dat dit vervelend is, maar ik zie helaas geen andere mogelijkheid.’ De voorzitter van het hof deelt mee dat getracht is de zaak naar de middag te verplaatsen, hetgeen niet mogelijk was voor de raadsvrouw. Het verzoek tot aanhouding is daarom afgewezen en aan de verdediging is te kennen gegeven dat de strafzaak op het aanvankelijke, met de raadsvrouw overeengekomen tijdstip zal worden behandeld. Het hof heeft hierop geen reactie van de raadsvrouw meer ontvangen. Het e-mailbericht van de verdediging is aan het dossier toegevoegd.
De Hoge Raad overweegt dat uit het samenstel van de bepalingen in artikel 278 lid 3 en 4, 329, 330 en 331 lid 1 Sv, die ingevolge artikel 415 lid 1 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing zijn, volgt dat op een verzoek van de verdachte om uitstel van de behandeling als bedoeld in artikel 278 lid 3 Sv ter terechtzitting moet worden beslist – nadat het Openbaar Ministerie omtrent dat verzoek is gehoord – en dat het verzuim om op een dergelijk verzoek te beslissen met nietigheid is bedreigd. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat een en ander gelijkelijk geldt indien het gaat om een verzoek tot uitstel dat is gedaan door de op de voet van artikel 279 lid 1 Sv gemachtigde raadsman op de grond dat deze is verhinderd om ter terechtzitting te verschijnen. Ook dan zal het proces-verbaal van de terechtzitting op straffe van nietigheid een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing op het verzoek dienen te behelzen. Aldus wordt verantwoord op welke wijze de belangen van enerzijds de verdachte, mede gelet op hetgeen voor hem op het spel staat, en anderzijds die van een doelmatige rechtspleging zijn afgewogen. Een en ander neemt niet weg dat om praktische redenen door (de voorzitter van) het gerecht reeds voorafgaande aan de terechtzitting aan degene die om aanhouding verzoekt kan worden kenbaar gemaakt wat het voorlopig oordeel van het gerecht omtrent het verzoek is. De uiteindelijke beslissing dient evenwel steeds ter terechtzitting te worden genomen en in het proces-verbaal van die terechtzitting te worden vastgelegd (vgl. ECLI:NL:HR:2005:AT5663).
De Hoge Raad overweegt dat het proces-verbaal van de terechtzitting niet een uitdrukkelijke gemotiveerde beslissing van het hof omtrent het verzoek van de raadsvrouw tot uitstel van de behandeling inhoudt, noch dat het Openbaar Ministerie omtrent dat verzoek is gehoord. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt alleen in als mededeling van de voorzitter van het hof dat een door de raadsvrouw van de verdachte gedaan verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak voorafgaand aan de terechtzitting is afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat het verzuim van het hof om ter terechtzitting te beslissen, naar voortvloeit uit hetgeen is overwogen, nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak tot gevolg heeft.