Annotatie
16 september 2016
Rechtspraak
Verduistering van huurauto.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie verduistering is bewezenverklaard, dat het hof de bewezenverklaarde wederrechtelijke toe-eigening ontoereikend heeft gemotiveerd. Het hof heeft overwogen dat het geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt vervolgens dat de verdediging, onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2008:BF0199 en ECLI:NL:PHR:2008:BF0199, heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Verdachte heeft verklaard de auto voor onbepaalde tijd te hebben gehuurd. Verder stelt verdachte dat de door aangever overgelegde huurovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn niet ondertekend en derhalve niet voor het bewijs worden kunnen gebezigd en dat verdachte bij gebrek aan steunbewijs dient te worden vrijgesproken. Het hof overweegt dat blijkens de aangifte verdachte de auto voor bepaalde tijd (tot eind juli) had gehuurd. Op 31 juli 2013 was de auto nog niet teruggebracht en heeft aangever een factuur gestuurd. De automatische incasso werd gestorneerd door de bank. Aangever heeft hierop herhaaldelijk getracht om in contact te komen met verdachte maar hij bleek ontraceerbaar. Ook verdachte heeft verklaard dat de huur aanvankelijk voor bepaalde tijd was aangegaan. De stelling van verdachte, inhoudende dat hij nadien de huurtermijn voor onbepaalde tijd had verlengd, wordt op geen enkele wijze ondersteund. De Hoge Raad overweegt dat in de tenlastelegging en bewezenverklaring het begrip ‘zich wederrechtelijk toe-eigenen’ is gebezigd in de betekenis die daaraan in artikel 321 Sr toekomt. Volgens vaste rechtspraak is van zodanig toe-eigenen sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. ECLI:NL:HR:2015:57). De Hoge Raad overweegt dat het hof het verweer dat de verdachte de bedrijfsauto ook na 31 juli 2013 mocht blijven gebruiken omdat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd was verlengd kennelijk niet aannemelijk heeft geacht. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel niet onbegrijpelijk is. In aanmerking genomen dat het hof niet alleen heeft vastgesteld dat de verdachte de auto na 31 juli 2013 tot zijn aanhouding op 15 oktober 2013 is blijven gebruiken, maar ook dat door aan de zijde van de verdachte gelegen omstandigheden de betaling van de factuur van 31 juli is gestorneerd, dat de verhuurder herhaaldelijk heeft geprobeerd met de verdachte in contact te komen, maar dat de verdachte niet-traceerbaar was, ook niet aan de hand van het door hem opgegeven adres, geeft het oordeel dat de verdachte zich die bedrijfsauto wederrechtelijk heeft toegeëigend, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd.