Annotatie
30 januari 2018
Rechtspraak
Voorwerpen niet uit eigen beweging afgeven: verduistering?
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie verduistering is bewezenverklaard, dat het bewezenverklaarde verduisteren niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat de verdediging zich – kort samengevat – op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte geenszins de intentie had zich de pasjes wederrechtelijk toe te eigenen en hij van plan was de pasjes in te leveren bij gevonden voorwerpen. Het hof verwerpt dat verweer en overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een deel van de goederen al langere tijd in zijn bezit had. Dat de verdachte de intentie had de pasjes terug te geven aan de rechtmatige eigenaren, via gevonden voorwerpen dan wel de politie, is onaannemelijk. De verdachte had de pasjes onverwijld kunnen en moeten afleveren bij bijvoorbeeld een politiebureau, hetgeen hij niet heeft gedaan. Het hof oordeelt dan ook dat de verdachte zich de pasjes wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld dat op het politiebureau de in de bewezenverklaring omschreven goederen – een kaart en passen op naam van een ander dan verdachte gesteld – zijn aangetroffen tussen de bezittingen van de verdachte en dat hij deze (gevonden) goederen niet eigener beweging afgeleverd heeft bij bijvoorbeeld ‘gevonden voorwerpen’ (waarmee kennelijk is bedoeld de desbetreffende afdeling van de gemeente) of een politiebureau, terwijl hij de goederen al langere tijd in zijn bezit had. Voorts heeft het hof geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de intentie had die goederen terug te geven aan de rechtmatige eigenaren. De Hoge Raad oordeelt dat het hof uit deze omstandigheden heeft kunnen afleiden dat de verdachte zich de goederen opzettelijk wederrechtelijk toegeëigend heeft in de zin van artikel 321 Sr.