Annotatie
26 april 2017
Rechtspraak
Personen wier identiteit niet blijkt of beperkt anoniem gehoorde getuige; artikel 344a Sv.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie beschadiging van goederen en dieren bewezen is verklaard, dat het hof in strijd met artikel 6 EVRM, in verbinding met artikel 360 lid 1 Sv, het gebruik voor het bewijs van verklaringen van beperkt anonieme getuigen niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het hof heeft hieromtrent overwogen dat het gaat om verbalisanten die hun werk, en met name observatieactiviteiten, in anonimiteit moeten kunnen doen, waarbij overwegingen als vrees voor represailles een rol spelen. Dat van de onderhavige verdachten op dat moment geen concrete activiteiten bekend waren die risico’s voor de observanten zouden kunnen inhouden, maakt niet dat de algemene inschatting van risico’s als gedaan door de betreffende teamleiding en kennelijk overgenomen door de rechter-commissaris, niet in redelijkheid zo had mogen plaatsvinden. Dat achteraf gebleken is dat geen van de verbalisanten feitelijk enige overlast heeft ondervonden, maakt dat niet anders. Het hof oordeelt dat gelet op het gerechtvaardigd belang van de verbalisanten – de noodzaak om niet bekend of herkend te worden waardoor inzet in andere observaties beperkt of onmogelijk zou kunnen worden – er geen reden was om nader onderzoek te doen verrichten naar de vraag of er sprake zou kunnen zijn van concrete risico’s voor de betreffende verbalisanten en dat er onvoldoende grond is om de observatie-processen-verbaal, die slechts de feitelijke, niet betwiste, door de verbalisanten gedane waarnemingen bevatten, van het bewijs uit te sluiten. Omtrent de vraag of er naast deze observatie-processen-verbaal relevant ander niet-anoniem bewijs aanwezig is zodat niet gezegd kan worden dat de veroordeling van de verdachten uitsluitend of in beslissende mate op het anonieme bewijs is gebaseerd, oordeelt het hof dat er bij de observatie-processen-verbaal geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of ontoelaatbaar anoniem bewijs, nu andere bewijsmiddelen niet gezien moeten worden als een soort verboden vruchten van beweerdelijk ten onrechte verkregen (anoniem) bewijs.
De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van de relevante wettelijke bepalingen artikel 344a lid 3 Sv en artikel 360 Sv en de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1991/92, 22483, 3), dat vooropgesteld moet worden dat de in artikel 344a lid 3 Sv gebezigde term ‘personen wier identiteit niet blijkt’ niet omvat personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken (vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:230). De Hoge Raad overweegt dat de omstandigheid dat in het onderhavige geval een aantal van de betrokkenen, bevoegde opsporingsambtenaren behorende tot het aangegeven politieonderdeel, naderhand door de rechter-commissaris is gehoord op de voet van artikel 190 lid 3 Sv, meebrengt dat aan het gebruik van de genoemde activiteitenjournaals en het proces-verbaal van observatie, houdende de verklaring van die opsporingsambtenaren, dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Ingevolge artikel 360 lid 1 Sv, dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die motivering blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (vgl. HR 23 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0799). De Hoge Raad oordeelt dat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit van de getuigen voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een observatieteam en uit vrees voor represailles. Ook voor zover het middel klaagt dat het hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, kan het niet tot cassatie leiden, in aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris te horen over de inhoud van deze activiteitenjournaals en het proces-verbaal van observatie en het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist.