Annotatie
20 september 2017
Rechtspraak
Verduidelijking regels strafmotivering.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie diefstal en lokaalvredebreuk is bewezenverklaard, over de strafmotivering. Het hof heeft ten aanzien van de straf, met bevestiging van het vonnis van de politierechter, overwogen dat het zich kan vinden in de door de rechtbank opgelegde straf en de strafmotivering. Op de terechtzitting in hoger beroep is niets naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat verdachte zijn leven op orde heeft gebracht. Het enkel van goede wil zijn, zoals de raadsman heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende. Daarentegen is uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 januari 2016 gebleken dat er sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake diefstal. Het hof ziet, alles overziend, in hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd geen reden om, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen. De politierechter heeft ten aanzien van de straf overwogen dat bij de op te leggen straf gelet is op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De politierechter slaat bij het bepalen van de op te leggen straf acht op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 30 maart 2015. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld ter zake vermogensdelicten. Het feit dat de reclassering bericht dat het niet goed gaat met verdachte biedt weinig hoop. Verdachte heeft verklaard dat het beter met hem gaat, maar biedt te weinig aanknopingspunten om daarin mee te gaan. De politierechter oordeelt, alles overziend, dat niet kan worden volstaan met minder dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur. De Hoge Raad overweegt dat het in de strafmotivering vermelde Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 januari 2016, onder het opschrift ‘openstaande zaken betreffende misdrijven’, melding maakt van de volgende verdenkingen die jegens de verdachte zijn ontstaan sinds de voormelde veroordeling door de politierechter: diefstal van een fiets op 19 mei 2015 en twee winkeldiefstallen op respectievelijk 27 juni 2015 en 14 juli 2015. De Hoge Raad overweegt dat bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat het de rechter vrijstaat om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet ten laste gelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BM9968). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in artikel 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking. De Hoge Raad overweegt voorts dat indien in zulke gevallen het vermelden van een niet ten laste gelegd – al dan niet soortgelijk – feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk dient te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet ten laste gelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit – bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan – dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet ten laste gelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.
De Hoge Raad overweegt dat indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet ten laste gelegd feit ervan mag worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet ten laste gelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd. De Hoge Raad overweegt dat met de vaststelling van de omstandigheid dat blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie ‘sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake diefstal’ het hof als onderdeel van zijn motivering van de straf, in antwoord op hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, slechts tot uitdrukking heeft gebracht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog steeds opportuun te achten en geen aanleiding te zien voor de oplegging van een taakstraf. De Hoge Raad oordeelt dat het hof daarmee het door de Hoge Raad vooropgestelde niet heeft miskend en dat het hof ook overigens de strafoplegging toereikend heeft gemotiveerd.