Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
10 mei 2017

Rechtspraak

Afwijzing aanhoudingsverzoek.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie bij verstek twee winkeldiefstallen zijn bewezenverklaard, over de afwijzing van het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Het hof heeft daartoe overwogen dat verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Gelet op de baan die zij stelt te hebben, die kennelijk inhoudt dat ze veel in het buitenland moet verblijven, had het op de weg van verdachte gelegen om op voorhand aan haar raadsman de haar bekende data waarop zij wel en niet kan, op te geven. Voorts had het eveneens op de weg van raadsman gelegen om bij zijn cliënte te verifiëren of zij op de geplande zittingsdatum al dan niet in het buitenland zou zijn. Daarnaast heeft het hof meegewogen het belang dat de samenleving heeft bij een doeltreffende en voortvarende berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging. In dit verband is van belang dat de zaak al een keer eerder is aangehouden omdat verdachte in het buitenland verbleef. De Hoge Raad overweegt dat de rechter bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak een afweging dient te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. ECLI:NL:HR:1999:ZD1314). De Hoge Raad overweegt dat in de overweging van het hof besloten ligt dat het een afweging heeft gemaakt tussen enerzijds het belang van de gevraagde aanhouding van de behandeling en het daaraan ten grondslag liggende belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van haar aanwezigheid, en anderzijds het belang van een doeltreffende en spoedige berechting en van een goede organisatie van de rechtspleging. De Hoge Raad oordeelt dat voor zover de klacht inhoudt dat het hof een dergelijke belangenafweging niet heeft gemaakt, het niet tot cassatie kan leiden en oordeelt dat voor zover de klacht betrekking heeft op de begrijpelijkheid van het oordeel dat, mede gelet op hetgeen na de eerdere aanhouding van de behandeling van de zaak aan het hernieuwde verzoek om aanhouding ten grondslag is gelegd, de door het hof genoemde gronden de afwijzing van dit verzoek kunnen dragen.