Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
23 oktober 2017

Rechtspraak

Medeplegen poging tot moord.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen poging tot moord is bewezenverklaard, over het bewezenverklaarde medeplegen. Het hof heeft ten aanzien van de kwalificatie van het gedrag van de verdachte en de medeverdachte overwogen dat er op zodanig korte afstand en gericht met een vuurwapen op het slachtoffer is geschoten door medeverdachte dat dit minst genomen oplevert voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Medeverdachte heeft het slachtoffer daarbij opgewacht. De actie is gedurende langere tijd zorgvuldig voorbereid. Daarbij is gezorgd voor een vuurwapen en vluchtmiddelen, terwijl voorts de te gebruiken routes tevoren zijn afgelegd alsmede de plaats van de aanslag tevoren is verkend. Door het op deze wijze plegen van de aanslag is ook voldaan aan het vereiste van voorbedachte raad, zoals bewezenverklaard. Verdachte moet gelet op de aard en de intensiteit van zijn handelingen in dit geheel, te weten genoemde voorverkenningen, zijn betrokkenheid bij de motorscooter en het verkrijgen van de vluchtauto alsmede het bij de plaats van de aanslag brengen, wachten en daarvan wegbrengen van de medeverdachte, precies hebben geweten wat de medeverdachte ging doen en heeft hem mogelijk gemaakt om dat te doen. Het op deze wijze intensief samenwerken met een duidelijke taakverdeling levert naar het oordeel van het hof op het medeplegen zoals bewezenverklaard. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat nu eenmaal slechts één persoon de trekker van een vuurwapen over kan halen.

De Hoge Raad overweegt dat het in ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 enige algemene overwegingen over het medeplegen heeft gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens de bewijsvoering onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode voor 21 februari 2013 de plaats van de aanslag en te gebruiken routes meermalen heeft verkend. Op 19 februari 2013 heeft de verdachte in de omgeving van die plaats de persoon opgehaald die een gestolen motorscooter had weggezet, welke kennelijk bestemd was voor gebruik bij de aanslag. Op 20 februari 2013 heeft hij van betrokkene diens auto geleend. Op 21 februari 2013 heeft de verdachte met die auto zijn mededader in de directe omgeving van de plaats van het schietincident gebracht, aldaar gewacht en de mededader na het schietincident daar vandaan weggebracht. Kort daarna heeft de verdachte die auto teruggebracht naar betrokkene. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde delict van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en, gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld over de intensiteit van de samenwerking en de bijdrage van de verdachte in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit toereikend gemotiveerd is.