Annotatie
28 oktober 2016
Rechtspraak
Dagvaardingsperikelen.
De verdediging klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend. Het voert daartoe aan dat getracht had moeten worden de appèldagvaarding uit te reiken op het adres te Voorthuizen, dat de verdachte op 28 mei 2015 bij haar verhoor door de politie heeft opgegeven. De akte instellen hoger beroep houdt in dat de verdachte zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is. De overige voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken houden – kort samengevat – het volgende in:
- De verdachte heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie op 28 mei 2015 het in het middel genoemde adres opgegeven als adres waarop zij haar post kan ontvangen, en de politie heeft bevonden dat zij op dit adres verblijft. Voormeld verhoor door de politie had onder meer betrekking op de verduistering van een bruine Opel Corsa.
- Ten tijde van de berechting in eerste aanleg, het instellen van het hoger beroep en de betekening van de appëldagvaarding was de verdachte niet ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: BRP).
- De appèldagvaarding is tevergeefs aangeboden op een adres te Tilburg en een adres te Assen en is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank op de voet van zowel artikel 588 lid 3 aanhef en onder c Sv als artikel 588 lid 1 aanhef en onder b onder 3° Sv en in afschrift verzonden naar voormelde adressen te Tilburg en Assen.
Uit de stukken van het geding blijkt niet dat is getracht de appèldagvaarding uit te reiken op het adres in Voorthuizen zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Het hof heeft na beraad op een verweer van verdediging dat sprake is van een ongeldige betekening, overwogen dat sprake is van een rechtsgeldige betekening. Het hof overweegt dat bovendien ingevolge artikel 588a Sv in drie gevallen een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte wordt toegezonden aan het laatste door verdachte opgegeven adres, namelijk ten eerste indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, ten tweede indien de verdachte bij aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden en ten derde indien de verdachte bij het instellen van het hoger beroep een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Het hof overweegt dat geen van deze drie situaties is in casu van toepassing, nu het door de raadsman naar voren gebrachte verblijfadres ziet op een in het kader van een ander dossier opgegeven adres in Voorthuizen. Van een adreswijziging zoals bedoeld in artikel 588a lid 2 Sv is in casu eveneens geen sprake geweest. De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 588 lid 1 aanhef en onder b sub 3º Sv een dagvaarding wordt uitgereikt aan de griffier van de rechtbank indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de BRP noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend – voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald – adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat door de verdachte bij zijn verhoor door de politie of de rechter-commissaris is opgegeven (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD5163). De Hoge Raad overweegt vervolgens dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat het adres in Voorthuizen niet een uit de stukken van het geding blijkend adres is dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte kan gelden omdat het is opgegeven in een ander dossier. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel, in aanmerking genomen dat de stukken inhouden dat de verdachte dit adres heeft opgegeven tijdens een verhoor over een bruine Opel Corsa waarvan de verduistering als tweede ten laste gelegd feit in de onderhavige zaak aan de orde is, niet zonder meer begrijpelijk is.