Annotatie
21 november 2017
Rechtspraak
Valsheid in geschriften, bewijsbestemming.
De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie onder meer valsheid in geschrift is bewezenverklaard, dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, dan wel dat het hof een dienaangaand gevoerd verweer heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. In het bijzonder voert de verdediging aan dat de ex artikel 225 Sr vereiste bewijsbestemming van het schriftelijk stuk, zijnde een onderzoeksrapport van een particulier recherchebureau, ontbreekt. Het hof overweegt dat het om een door de verdachte gemaakt rapport gaat dat door hem vervolgens is gebruikt om te bemantelen dat hij degene was die verantwoordelijk is voor de onrechtmatige onttrekkingen. Het document, dat zogenaamd afkomstig was van een (onafhankelijk) onderzoeksbureau, moest (onder meer) aantonen en (daardoor) aangeefster ervan overtuigen dat er fouten waren gemaakt door de SNS Bank, door Santander, door de advocaat van verdachte en dat verdachte op 6 mei 2011 aan aangeefster een aangetekende brief heeft verzonden met daarin € 45.000 (maar welke brief niet bij aangeefster is aangekomen). Het hof is van oordeel dat het document een bewijsbestemming had.
De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van ECLI:NL:HR:2009:BF3286, dat in verband met valsheid in geschrift is vereist dat het gaat om een geschrift dat kan worden aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend, dat sprake is van een geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in artikel 225 Sr. De Hoge Raad overweegt dat het hof klaarblijkelijk uit de bewijsvoering heeft afgeleid dat het onderzoeksrapport bestemd was om te dienen tot het bewijs dat het overmaken van bedragen van de bankrekening van betrokkene naar de bankrekening van de verdachte het gevolg was van fouten bij de SNS Bank, dat de lening bij Santander op naam van de verdachte is afgesloten, dat de declaratie van de advocaat onjuist is en dat bij de postbestelling een brief met een geldbedrag is verdwenen en dat het onderzoeksrapport dat was voorzien van de naam, de adresgegevens en het logo van recherchebureau, ongeacht de daarin gemaakte taalfouten, in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis kan worden toegekend, dat het daardoor kan worden aangemerkt als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr. Dat oordeel van het hof geeft volgens de Hoge Raad niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het delictsbestanddeel en is niet onbegrijpelijk.