Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
15 februari 2018

Rechtspraak

‘De oppervlakte van het dichte deel’ als bedoeld in artikel 2.18 lid 2 Besluit houders van dieren en artikel 5 lid 2 Varkensbesluit (oud).

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie meermalen medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, is bewezenverklaard, onder meer dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘de oppervlakte van het dichte deel’ van de voor gelten of zeugen zonder biggen beschikbare vloer als bedoeld in artikel 5 lid 2 Varkensbesluit (oud).

Het hof heeft overwogen dat ten aanzien van de oppervlakte van het dichte deel van de vloer dat voor de varkens beschikbaar moet zijn het uitgaat van de wetgeving zoals deze luidde ten tijde van de ten laste gelegde feiten en haalt artikel 2 lid 2, artikel 4 lid 1 en artikel 5 lid 2 van het Varkensbesluit aan. Het hof overweegt dat voor de uitleg en doelstelling van die bepalingen dient te worden gekeken naar de totstandkoming daarvan. Het hof overweegt dat de wijziging van het Varkensbesluit bij Besluit van 15 november 1997 (Stb. 1998, 213), blijkens de nota van toelichting (p. 6), deel uitmaakt van een ‘integraal pakket maatregelen voor de varkenshouderij die worden gesteld zowel in het belang van het milieu en de ruimtelijke kwaliteit, als in het belang van dierenwelzijn en diergezondheid’. Het hof overweegt dat de nota eveneens naar Richtlijn 91/630/EG verwijst, welke richtlijn minimumwelzijnsvoorschriften stelt ter bescherming van varkens. Ingevolge artikel 11 van die richtlijn kunnen lidstaten op hun grondgebied strengere regels toepassen dan de voorschriften die in de richtlijn worden gesteld. Daarvan is in het Besluit van 15 november 1997 gebruik gemaakt. De scherpere voorschriften betreffen onder meer de ruimte die varkens minimaal geboden moet worden.

Het hof haalt aan wat over de beschikbare vloeroppervlakte en het dicht gedeelte van roostervloeren is vermeld in de nota van toelichting (Stb. 1998, 213, p. 12) en overweegt dat in dat besluit een koppeling gemaakt werd met de Wet herstructurering varkenshouderij, op grond van welke wet varkenshouderijen uitsluitend kunnen uitbreiden of nieuw vestigen na het verwerven van varkensrechten. De achtergrond daarvan was dat bedrijven die gingen investeren in de varkenshouderij, vanaf het moment waarop die varkensrechten verkregen werden, direct zouden moeten voldoen aan de nieuwe, verscherpte, welzijnsnormen.

Omdat dit niet haalbaar bleek, heeft bij Besluit van 20 maart 1998, houdende wijziging van het Varkensbesluit (herstructurering varkenshouderij) voor de jaren 1998 en 1999 een ontkoppeling plaatsgevonden met de Wet herstructurering varkenshouderij. Bovendien vond een wijziging plaats van de bepalingen met betrekking tot de minimumoppervlakte dichte vloer binnen de totale voor varkens beschikbare oppervlakte van een stal, voor zover het betreft gespeende varkens, gebruiksvarkens en niet in een groep gehouden gelten of zeugen. Bij Besluit van 20 januari 1999, houdende wijziging van het Varkensbesluit (ontkoppeling Wet herstructurering varkenshouderij) vond een definitieve ontkoppeling met de Wet herstructurering varkenshouderij plaats. Bij Besluit van 28 april 2003, houdende wijziging van het Varkensbesluit (implementatie richtlijnen nr. 2001/88/EG en nr. 2001/93/EG) is bepaald dat artikel 4 en 5 Varkensbesluit tot 1 januari 1998 (de Hoge Raad begrijpt: 1 januari 2008) niet onverkort zouden gelden. Bij Besluit van 3 maart 2005, houdende wijziging van het Varkensbesluit en het Ingrepenbesluit (implementatie richtlijnen nr. 2001/88/EG en nr. 2001/93/EG) is bepaald dat artikel 4 en 5 Varkensbesluit tot 1 januari 2013 niet onverkort gelden.

Uit het besluit volgt dat het Varkensbesluit met betrekking tot de beschikbare vloeroppervlakte stal al verdergaande normen bevat dan voornoemde richtlijnen zodat het Varkensbesluit in dat opzicht niet hoeft te worden gewijzigd. Het hof stelt op grond daarvan vast dat de wijziging van het Varkensbesluit, waarbij is vastgesteld welke soorten varkens over welke vloeroppervlakte moeten kunnen beschikken, al bij Besluit van 15 november 1997 is opgenomen in het Varkensbesluit. Nadien vonden weliswaar wijzigingen plaats voor wat betreft het moment dat bedrijven aan die eisen zouden moeten voldoen – in dat kader geldt dat bij Besluit van 3 maart 2005 is vastgelegd dat vanaf 1 januari 2013 aan die eisen voldaan moest worden – maar de tekst van artikel 4 lid 1 jo. artikel 5 lid 2 Varkensbesluit is intussen niet meer gewijzigd. Uit de nota van toelichting bij het Besluit van 15 november 1997, houdende wijziging van het Varkensbesluit, volgt dat die wijziging is ingegeven uit het oogpunt van dierenwelzijn. Gegarandeerd moet worden dat een varken over voldoende ligruimte op een dichte vloer beschikt. Naar het oordeel van het hof is daarmee onverenigbaar dat die dichte vloer bestaat uit niet aaneengesloten delen, omdat de vereiste vloeroppervlakte dichte vloer dan de facto niet gerealiseerd wordt. Het betoog van de raadsman dat artikel 6 Varkensbesluit toelaat dat een vloer of een gedeelte daarvan wordt voorzien van gierdoorlatende openingen, doet aan het voorgaande niet af. Dat artikel bepaalt immers slechts wanneer een vloer, ondanks de aanwezige gierdoorlatende openingen, wordt beschouwd als een dichte vloer en stelt niet dat de oppervlakte dichte vloer niet uit een aaneengesloten deel moet bestaan.

De Hoge Raad overweegt, na het aanhalen van de bepalingen van artikel 35 lid 1 (oud) Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 4 lid 1 Varkensbesluit (oud) en de nota van toelichting bij het Besluit van 15 november 1997, houdende wijziging van het Varkensbesluit (Stb. 1998, 213), dat blijkens de nota van toelichting artikel 5 lid 2 Varkensbesluit (oud) ertoe strekt te garanderen dat een gelt of zeug over voldoende ligruimte op een dichte vloer beschikt. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet hierop, aangenomen moet worden dat onder ‘de oppervlakte van het dichte deel’ van de beschikbare vloer als bedoeld in deze bepaling moet worden verstaan het dichte deel waarop een gelt of zeug vrij, dus zonder gehinderd te worden door enig obstakel, kan liggen. De Hoge Raad oordeelt dat het kennelijke oordeel van het hof dat voor het bepalen van de oppervlakte uitsluitend aaneengesloten dichte delen van de vloer in aanmerking dienen te worden genomen, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.