Annotatie
29 september 2016
Rechtspraak
Grondslagverlating.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie zware mishandeling is bewezenverklaard, dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door partieel het primair ten laste gelegde en partieel het subsidiair ten laste gelegde bewezen te verklaren. Het hof heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde zwaar lichamelijk letsel overwogen dat ter terechtzitting in hoger beroep de verdediging ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft bepleit dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken omdat het letsel dat de aangever heeft opgelopen niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Het hof overweegt daarover dat de aangever door het handelen van de verdachte een snijwond in het gezicht heeft opgelopen die gehecht moest worden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof door eigen waarneming vastgesteld dat het litteken in het gezicht van de aangever goed zichtbaar was en enkele centimeters lang was. Er is derhalve sprake van niet volledig genezen letsel in het gezicht dat kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Voorts heeft de verdachte door het slaan met de fles tegen het achterhoofd van de aangever een wond veroorzaakt. Het hof is met de verdediging van oordeel dat dit letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, met als gevolg dat het hof deze handeling als een poging tot zware mishandeling zal kwalificeren. De Hoge Raad overweegt dat in de overwegingen van het hof besloten ligt dat het aan de verdachte primair ten laste gelegde aldus moet worden verstaan dat hem daarin wordt verweten dat hij het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een litteken in het gezicht, heeft toegebracht door het slachtoffer met kracht een fles in zijn gezicht te duwen alsmede – cumulatief – dat hem wordt verweten dat hij het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, bestaande uit een wond op het achterhoofd, door met kracht een fles op het achterhoofd van het slachtoffer (kapot) te slaan; dat het aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde aldus moet worden verstaan dat hem daarin wordt verweten dat hij ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht een fles in het gezicht van het slachtoffer heeft geduwd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en – cumulatief – dat hij, eveneens ter uitvoering van voornoemd misdrijf, een fles op het achterhoofd van het slachtoffer (kapot) heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; dat de steller van de tenlastelegging met de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden’ in de onderhavige zaak tot uitdrukking heeft gebracht dat het aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde ter beraadslaging aan de rechter voorligt indien en voor zover het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De Hoge Raad oordeelt dat deze –aan de feitenrechter voorbehouden – uitleg van de tenlastelegging niet onverenigbaar is met de bewoordingen ervan en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Gelet hierop heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten door het primair ten laste gelegde bewezen te verklaren voor zover daarin aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door –kort gezegd – een fles in diens gezicht te duwen, en het subsidiair ten laste gelegde bewezen te verklaren voor zover daarin aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij ter uitvoering van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel een fles op het achterhoofd van het slachtoffer (kapot) heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.