Annotatie
13 oktober 2016
Rechtspraak
Witwassen, geldbedrag onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig.
De verdediging klaagt namens verdachte over het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde witwassen oplevert. Het hof heeft in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank in zijn bewezenverklaring overwogen dat de raadsman vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit en daartoe heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat cliënt enig geldbedrag onder zich heeft gehad waarvan hij wist of moest vermoeden dat dat afkomstig was uit enig misdrijf. Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het geldbedrag dat de verdachte op 8 september 2010 bij zich had van enig misdrijf afkomstig is. Op, de Hoge Raad leest, 8 september 2010 wilde de verdachte via de groene doorgang van de douanebalie op Schiphol de aankomsthal verlaten. De verdachte is toen aan een douanecontrole onderworpen. De verdachte was vanuit Argentinië naar Madrid gevlogen en heeft aldaar een ticket naar Amsterdam gekocht. De verdachte had op dat moment € 14.300 bij zich. Van dit geldbedrag heeft de verdachte geen aangifte gedaan bij de douane, ondanks het bestaan van de verplichting daartoe. Het geldbedrag bestond uit 28 bankbiljetten van € 500, vijf biljetten van € 50, één biljet van € 20, twintig biljetten van € 10, en twee biljetten van € 5. Onder de verdachte is onder meer € 14.000 in beslag genomen. Het fysiek vervoeren van grote geldbedragen brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico mee. Het hof oordeelt, gelet hierop en gelet op:
- het nalaten van het doen van de verplichte aangifte bij de douane;
- het niet gebruik maken van gangbaar financieel verkeer;
- de omstandigheid dat de luchthaven Schiphol niet zelden gebruikt wordt voor de in-, uit- en doorvoer van voorwerpen die (on)middellijk uit misdrijf afkomstig zijn;
- de omstandigheid dat criminaliteit veelal gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld in diverse, vaak ook grote coupures van € 500, die in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn;
dat meerdere typologieën van witwassen op de onderhavige zaak van toepassing zijn op basis waarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd. Het hof oordeelt, gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken. Het hof overweegt dat de verdachte tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. De verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij geld heeft verdiend in de champignonkwekerij van zijn vader in Roemenië. Vervolgens heeft de verdachte verklaard dat van het aangetroffen geldbedrag € 9.000 van hemzelf is en dat hij in Spanje € 5.000 van de familie van zijn vriendin heeft gekregen. Later heeft de verdachte verklaard dat hij het geld deels van thuis had meegenomen en deels van een vriend uit Spanje had gekregen. Uiteindelijk wordt door de verdediging gesteld dat een betrokkene een geldbedrag van € 9.000 en een andere betrokkene een geldbedrag van € 5.000, aan de verdachte heeft gegeven. De verdachte heeft geen stukken ter onderbouwing van deze verklaringen overgelegd. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. De verklaring van de laastgenoemde betrokkene van 6 februari 2015 maakt vorenstaande niet anders. Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist. De Hoge Raad overweegt dat het middel een beroep doet op zijn rechtspraak over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er – kort gezegd – op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp (vgl. met verdere verwijzingen ECLI:NL:HR:2013:150, r.o. 6.4.1, 6.4.2 en 6.5). De Hoge Raad overweegt dat het hof met betrekking tot de criminele herkomst kennelijk niet aannemelijk heeft geacht dat het betrokken geldbedrag ‘onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig’ was. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch uit de aan dat proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitaantekeningen blijkt dat door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsvoering en het overige bewezenverklaarde evenmin rechtstreeks voortvloeit dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Dat betekent dat voormelde nadere motiveringseisen in de onderhavige zaak niet van toepassing zijn. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen, derhalve geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend is gemotiveerd.