Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
10 november 2016

Rechtspraak

Strafmotiveringsklacht gevangenisstraf in plaats van ISD-maatregel.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie onder meer diefstal met braak is bewezenverklaard, dat het hof niet op begrijpelijke wijze de redenen heeft opgegeven waarom het van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging inhoudende dat een voorwaardelijke ISD-maatregel moet worden opgelegd, is afgeweken. De rechtbank heeft ten aanzien van de straf overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vijf inbraken in woningen, een aanzienlijk strafblad heeft en langdurige problemen op diverse leefgebieden. Uit de brief van het Veiligheidshuis Nijmegen blijkt dat verdachte onder diverse (justitiƫle) kaders hulp en begeleiding is aangeboden maar dat dit vanwege de houding van verdachte geen baat heeft gehad. De officier van justitie acht het opleggen van de ISD-maatregel noodzakelijk om tot gedrag- en leefstijlverandering bij verdachte te komen. De rechtbank is enerzijds met de officier van justitie van oordeel dat verdachte behandeling behoeft. Verdachte is anderzijds echter volhardend in zijn weigerende houding ten opzichte van iedere vorm van behandeling. Het opleggen van enig verplicht kader tot behandeling van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook gedoemd om te mislukken. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte niet de ISD-maatregel opleggen, maar afstraffen eendachtig de oriƫntatiepunten voor dergelijke feiten. De rechtbank oordeelt dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Het hof heeft in de bestreden uitspraak overwogen dat het ten overvloede opmerkt dat mocht blijken de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel onder algemene en bijzondere voorwaarden op termijn zal leiden tot de gewenste resultaten (onder meer een kentering in de recidive), het hof zich dan kan voorstellen dat dit zal kunnen leiden tot een positief advies inzake een eventueel gratieverzoek in de onderhavige zaak. De Hoge Raad overweegt dat uit de overwegingen van de rechtbank en het hof kan worden afgeleid dat het hof evenals de rechtbank van oordeel is dat het opleggen van enig verplicht kader tot behandeling van verdachte gedoemd is om te mislukken. De Hoge Raad oordeelt dat, mede in dat licht van het verhandelde ter terechtzitting, waaronder begrepen hetgeen door de verdediging en de advocaat-generaal bij het hof over en weer naar voren is gebracht, dat oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is. De strafoplegging is voorts ook met het oog op artikel 359 lid 2 tweede volzin Sv toereikend gemotiveerd.