Annotatie
7 april 2016
Rechtspraak
Strafbare poging invoer hasjiesj
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van poging tot invoeren van hasjiesj is bewezenverklaard, dat het hof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van begin van uitvoering. Het hof heeft voor zover voor de bewezenverklaring van belang overwogen dat vaststaat dat de verdachte en haar partner en een ander stel zich met auto’s naar Marokko hebben begeven om aldaar hasjiesj op te halen en naar Nederland te smokkelen. Met dat doel waren beide auto’s van een verborgen ruimte voorzien. Op een gegeven moment is het andere stel vanuit Marokko naar Nederland vertrokken. Kort nadat dit stel in Nederland was gearriveerd bleek dat zij inderdaad hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland hadden gebracht. Een aantal personen werd daarop door de politie aangehouden. Toen de verdachte dit hoorde, vermoedde zij naar eigen zeggen direct dat het ging om het stel dat reeds met de andere auto vanuit Marokko naar Nederland was gereisd. De verdachte besloot daarop niet langer in Marokko te blijven en terug te vliegen. Het hof oordeelt dat de gedragingen van meerdere betrokken personen, onder wie de verdachte, ontegenzeggelijk gericht waren op het transporteren van hasjiesj van Marokko naar Nederland. Er was dan ook reeds sprake van een begin van uitvoering van het invoeren van hasjiesj op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok om aldaar hasjiesj op te halen met als doel deze naar Nederland te brengen. Deze gedraging was naar haar uiterlijke verschijningsvorm immers gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De Hoge Raad overweegt dat het hof dat oordeel bij uitstek erop heeft gebaseerd dat het begin van uitvoering is gesitueerd ‘op het moment dat de verdachte met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok’. De Hoge Raad oordeelt, mede in aanmerking genomen dat van de overige bewezenverklaarde gedragingen niet kan worden gezegd dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm reeds in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van de invoer, dat het oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.