Annotatie
22 september 2016
Rechtspraak
Bedreiging, artikel 285 Sr.
De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie bedreiging met zware mishandeling is bewezenverklaard, over de motivering door het hof van het bewezenverklaarde. Het hof heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde overwogen dat de verdediging het verweer heeft gevoerd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de verdediging – zakelijk weergegeven – betoogd dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte bedreigingen aan het adres van slachtoffer heeft geuit. Behalve het slachtoffer zelf heeft niemand de bedreigingen gehoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat de woorden die de getuige opvangt op een later moment, buiten aanwezigheid van slachtoffer, zijn geuit.
Het hof overweegt hieromtrent dat uit de gebezigde bewijsmiddelen wordt afgeleid dat de verdachte op enig moment met slachtoffer voor de winkel staat, de getuige verklaart dat de verdachte slachtoffer, toen zij beiden voor de winkel stonden, uitschold voor ‘hoer’ en ‘kankerhoer’, dat de getuige verder verklaart dat de verdachte op een later moment tegen haar zei dat slachtoffer ‘een vieze, zwarte, asociale hoer’ is en dat de verdachte mensen had gebeld die het slachtoffer zouden pakken. Het hof concludeert dat gelet op feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, en in het bijzonder in aanmerking nemende dat zowel slachtoffer als getuige spreken over het feit dat de verdachte zou hebben gezegd dat ze mensen zou bellen, de verdachte voor de supermarkt slachtoffer heeft bedreigd met de woorden ‘Hoer, kanker zwarte, ik bel mensen voor je, ik weet hoe je eruit ziet, ik weet waar je werkt’, althans gelijkluidende woorden van dreigende aard of strekking, het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De Hoge Raad overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling in een geval als het onderhavige vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. ECLI:NL:HR:2005:AT3659). De Hoge Raad overweegt dat in het bestreden arrest als oordeel van het hof besloten ligt dat door deze gedragingen van de verdachte bij slachtoffer in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte of een confrontatie met een ander, handelend namens de verdachte, daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De Hoge Raad oordeelt dat nu noch uit de gebezigde bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij slachtoffer in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte of een confrontatie met een ander, handelend namens de verdachte, daadwerkelijk zou worden mishandeld en in het bijzonder niet dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, dit oordeel niet toereikend is gemotiveerd.